In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
zorg dat je klaar bent
aantekeningenschrift
pen
rekenmachine
binas
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Bespreken oefentoets 2
extra oefenen
Slide 2 - Tekstslide
vraag 1
Een ei valt, de stroboscoop flitst
8 keer per seconde. Hoelang
duurt het voor het ei op tafel valt?
Slide 3 - Tekstslide
Het duurt:
A
0,625 sec
B
0,500 sec
C
0,825 sec
D
0,250 sec
Slide 4 - Quizvraag
vraag 1
Een ei valt, de stroboscoop flitst
8 keer per seconde. Hoelang
duurt het voor het ei op tafel valt?
De frequentie is 8x per seconde,
1:8 = 0,125 sec duurt 1 flits
tussenruimtes tellen: = 4
4 x 0,125 = 0,500 sec
Slide 5 - Tekstslide
Vraag 2: Er wordt een grafiek getekend van de beweging. Aan welke eisen moet de grafiek voldoen? er kunnen meerdere antwoorden goed zijn
A
Minimaal 2/3 van de assen gebruiken
B
Je trekt altijd een rechte lijn met een geodriehoek
C
Bij de assen staat een grootheid, eenheid hoeft niet
D
Bij de assen staat een grootheid, eenheid moet erbij
Slide 6 - Quizvraag
Vraag 2
blz 243 van je boek!
Slide 7 - Tekstslide
Vraag 3
Willem staat stil bij het stoplicht met zijn step
Hij gaat rijden als het licht op groen springt. Hij rijdt na 5 sec met een snelheid van 25m/s
Wat was zijn versnelling?
Slide 8 - Tekstslide
Stap 1 schrijf op wat je gekregen hebt
Willem staat stil bij het stoplicht met zijn step
Hij gaat rijden als het licht op groen springt. Hij rijdt na 5 sec met een snelheid van 25m/s. Wat was zijn versnelling?
Ve = 25 m/s
Vb = 0m/s
t = 5 sec
Slide 9 - Tekstslide
Stap 2, zoek de formule
Willem staat stil bij het stoplicht met zijn step
Hij gaat rijden als het licht op groen springt. Hij rijdt na 5 sec met een snelheid van 25m/s
Wat was zijnversnelling?
a = ve - vb /t
Slide 10 - Tekstslide
Stap 3: reken de som uit Willem staat stil bij het stoplicht met zijn step Hij gaat rijden als het licht op groen springt. Hij rijdt na 5 sec met een snelheid van 25m/s Wat was zijn versnelling?
A
2,5 m/s2
B
2,5 m/s
C
5 m/s
D
5 m/s2
Slide 11 - Quizvraag
vraag 4
Willem heeft een gewicht van 65 kg, hij legt 50 m af, hoeveel arbeid moet hij verrichten?
Slide 12 - Tekstslide
Stap 1: schrijf op wat je gekregen hebt
Willem heeft een gewicht van 65 kg, hij legt 50 m af, hoeveel arbeid moet hij verrichten?
m = 65 kg
s = 50 m
Slide 13 - Tekstslide
Stap 2: zoek de formule erbij
Willem heeft een gewicht van 65 kg, hij legt 50 m af, hoeveel arbeid moet hij verrichten?
W= F x s
Slide 14 - Tekstslide
Heb je nu alle gegevens?
m= 65 kg
s = 50 m
W = F x s
Slide 15 - Tekstslide
NEE
Je moet eerst F berekenen met :
F = m x g
F = 65 x 10 = 650 N
Slide 16 - Tekstslide
Willem heeft een gewicht van 65 kg, hij legt 50 m af, hoeveel arbeid moet hij verrichten?
A
30000 Nm
B
3250 m
C
32500 J
D
3000 J
Slide 17 - Quizvraag
Vraag 5
Een motorrijder rijdt met een snelheid van 50 km/h, hij moet plotseling stoppen voor overstekende eendjes. Hij staat na 10 sec stil. Bereken welke afstand hij nodig heeft om stil te gaan staan.
Slide 18 - Tekstslide
Stap 1 schrijf op wat je gekregen hebt
Een motorrijder rijdt met een snelheid van 50 km/h, hij moet plotseling stoppen voor overstekende eendjes. Hij staat na 10 sec stil. Bereken welke afstand hij nodig heeft om stil te gaan staan.
Ve = 0 m/s
Vb = 50 km/h = 13,89 m/s
t =10 sec
Slide 19 - Tekstslide
Stap 2, zoek de formule erbij
Een motorrijder rijdt met een snelheid van 50 km/h, hij moet plotseling stoppen voor overstekende eendjes. Hij staat na 10 sec stil. Bereken welke afstand hij nodig heeft om stil te gaan staan.
s = vgem x t
Slide 20 - Tekstslide
Heb je nu alle gegevens?
Ve = 0 m/s
Vb = 50 km/h = 13,89 m/s
t =10 sec
s = vgem x t
Slide 21 - Tekstslide
NEE
Je moet eerst de Vgem berekenen van een vertraagde beweging
Vgem = vb + ve /2
Vgem = 13,89 +0 /2 = 6,945 m/s
Slide 22 - Tekstslide
Een motorrijder rijdt met een snelheid van 50 km/h, hij moet plotseling stoppen voor overstekende eendjes. Hij staat na 10 sec stil. Bereken welke afstand hij nodig heeft om stil te gaan staan.
A
50 m
B
64 m
C
69 m
D
72 m
Slide 23 - Quizvraag
Vraag 6
Een baksteen van 2 kg valt vanaf een balkon van de 8ste etage van een flatgebouw. De hoogte is 25 meter. Met welke snelheid zal de baksteen de grond raken?
Slide 24 - Tekstslide
Stap 1 schrijf op wat je gekregen hebt
Een baksteen van 2 kg valt vanaf een balkon van de 8ste etage van een flatgebouw. De hoogte is 25 meter. Met welke snelheid zal de baksteen de grond raken?
m = 2 kg
h = 25 m
Slide 25 - Tekstslide
Stap 2, zoek de formule erbij
Een baksteen van 2 kg valt vanaf een balkon van de 8ste etage van een flatgebouw. De hoogte is 25 meter. Met welke snelheid zal de baksteen de grond raken?
Ek = 0,5 x m x v2
Slide 26 - Tekstslide
Heb je nu alle gegevens?
m = 2 kg
h = 25 m
Ek = 0,5 x m xv2
Slide 27 - Tekstslide
NEE
Je moet eerst de zwaarte energie berekenen:
Ez = m x g xh
en dan
Ez = Ek
Slide 28 - Tekstslide
Een baksteen van 2 kg valt vanaf een balkon van de 8ste etage van een flatgebouw. De hoogte is 25 meter. Met welke snelheid zal de baksteen de grond raken?
A
500 m/s
B
25 m/s
C
16,7 m/s
D
22,4 m/s
Slide 29 - Quizvraag
vraag 7
Een auto moet remmen, hij heeft een massa van 1200 kg, hij remt met een remvertraging van 5 m/s2. Hoe groot is de remkracht?
Slide 30 - Tekstslide
Stap 1 schrijf op wat je gekregen hebt
Een auto moet remmen, hij heeft een massa van 1200 kg, hij remt met een remvertraging van 5 m/s2. Hoe groot is de remkracht?
m= 1200 kg
a = 5 m/s2
Slide 31 - Tekstslide
Stap 2, zoek de formule erbij
Een auto moet remmen, hij heeft een massa van 1200 kg, hij remt met een remvertraging van 5 m/s2. Hoe groot is de remkracht?
F = mx a
Slide 32 - Tekstslide
Heb je nu alle gegevens?
m = 1200 kg
a = 5 m/s2
F = m x a
Slide 33 - Tekstslide
Een auto moet remmen, hij heeft een massa van 1200 kg, hij remt met een remvertraging van 5 m/s2. Hoe groot is de remkracht?