V1 Semaine 11 - herhaling grammatica ch. 2 et 3

Herhalingsles
Grammaire chapitre (1), 2 et 3:
  • Ch. 1 Bron H ex 31 - avoir
  • Ch. 2 Bron D - werkwoorden op -er
  • Ch. 2 Bron H - ontkenning
  • Ch. 3 Bron D - être
  • Ch. 3 Bron H - bezittelijk voornaamwoord
  • De dagen van de week - blz. 132
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
Grammaire chapitre (1), 2 et 3:
  • Ch. 1 Bron H ex 31 - avoir
  • Ch. 2 Bron D - werkwoorden op -er
  • Ch. 2 Bron H - ontkenning
  • Ch. 3 Bron D - être
  • Ch. 3 Bron H - bezittelijk voornaamwoord
  • De dagen van de week - blz. 132

Slide 1 - Tekstslide

Tes objectifs
  • Ik weet hoe ik me moet voorbereiden op de toets.
  • Ik kan de werkwoorden être en avoir nog steeds vervoegen.
  • Ik kan werkwoorden op -er vervoegen.
  • Ik kan zinnen ontkennend maken.
  • Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
  • Ik ken de dagen van de week in het Frans.

Slide 2 - Tekstslide

Ch. 1 avoir = hebben

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER. 
Bijvoorbeeld:
  • danser = dansen
  • travailler = werken
  • habiter = wonen
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 5 - Tekstslide

De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord  af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter.

Bijvoorbeeld:
habiter --> habit
danser --> dans-
travailler --> travaill

Slide 6 - Tekstslide

De uitgangen

Slide 7 - Tekstslide

Tu te souviens? 

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg / Instruction: de ontkenning

Slide 9 - Tekstslide

Plaats in de zin
Ontkenning bestaat uit twee delen: ne ... pas

ne zet je voor de persoonsvorm (1e werkwoord)
pas zet je na de persoonsvorm (1e werkwoord)

Voor een klinker (a, i, o, u) of stomme h (habite) verandert ne in n'

Slide 10 - Tekstslide

Betekenis ne...pas
In het Nederlands zeggen we geen of niet:

Ik kijk de film <--> Ik kijk de film niet.
Ik eet pizza <--> Ik eet geen pizza.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
Je regarde le film <--> Je ne regarde pas le film.
Anne habite à Utrecht <--> Anne n'habite pas à Weert

Let op: het werkwoord is meestal het tweede woord in de zin!



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Ch. 3 Bron H
Het bezittelijk voornaamwoord
Le pronom possessif

Slide 15 - Tekstslide

Weet je nog?
In het Frans is
het Zelfstandig Naamwoord
altijd erg belangrijk!
KIJK NAAR:




1. geslacht van dat zelfstandig naamwoord
2. of het enkelvoud of meervoud is

Slide 16 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
in het Nederlands:


het gaat om :
(het geslacht van)


die iets bezit
en of het om 1 persoon
of meerdere personen gaat





Bezittelijk voornaamwoord
in het Frans


het gaat om :
het  geslacht van


en of er van dat
zelfstandig naamwoord
er maar 1 is of meerdere zijn
de persoon
het zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
in het Nederlands:








Bezittelijk voornaamwoord
in het Frans



zijn
haar
mijn
jouw
onze
mnl
ev
vrl
ev
mnl
mv
vrl
mv

Slide 18 - Tekstslide

Mijn
ma maison
mon chien
mes livres
mes glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 19 - Tekstslide

Jouw
ta maison
ton chien
tes
livres
tes glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 20 - Tekstslide

Zijn/Haar
sa maison
son chien
ses
livres
ses glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 21 - Tekstslide

onze
notre
 
maison
notre chien
nos
livres
nos glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 22 - Tekstslide

uw/jullie
votre
 
maison
votre chien
vos
livres
vos glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 23 - Tekstslide

hun
leur
 
maison
leur chien
leurs
livres
leurs glaces
enkelvoud
meervoud

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeelden zelfst. nw. vrl. enkelvoud
(de jongen of het meisje zegt) "ça c'est ma mère"
het is zijn of haar moeder: "C'est sa mère"
het is jouw moeder: "C'est ta mère"
het is onze moeder: "C'est notre mère"
het is uw/jullie moeder: "C'est votre mère"
het is hun moeder: "C'est leur mère"

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeelden zelfst. nw. mnl. enkelvoud
(de jongen of het meisje zegt) "ça c'est mon père"
het is zijn of haar vader: "C'est son père"
het is jouw vader: "C'est ton père"
het is onze vader: "C'est notre père"
het is uw/jullie vader: "C'est votre père"
het is hun vader: "C'est leur père"

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeelden zelfst. nw. mnl/vrl meervoud
"ce sont nos mères" - onze moeders
"ce sont nos pères" - onze vaders
"ce sont nos parents" - onze ouders
"ce sont vos mères" - uw/jullie moeders
"ce sont vos pères" - uw/jullie vaders
"ce sont vos parents" - uw/jullie ouders
"ce sont leurs mères" - hun moeders
"ce sont leurs pères" - hun vaders
"ce sont leurs parents" - hun ouders

Slide 27 - Tekstslide

Schema

mijn
jouw
haar/zijn

ons/onze
uw/jullie
hun


mannelijk
mon
ton
son

notre
votre 
leur
vrouwelijk
ma
ta
sa

notre
votre
leur
meervoud
mes
tes
ses

nos
vos
leurs

Slide 28 - Tekstslide

Let op klinkerbotsing en stomme h!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is EN begint met een klinker of stomme h, dan gebruik je mon, ton, son.
Julie est mon amie.
C'est mon histoire.

Slide 29 - Tekstslide

En tot slot...

Les jours de la semaine!

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Oefenen voor de toets:
  1. Maken Chapitre 4: Ex. 13, 14, 16ab, 17ab, 18
  2. Maken 'Bilan' Chapitre 3 online

Bonne chance!

Slide 32 - Tekstslide