TL2 - 2.7 - Stadse Fratsen

Tekst
2.7:
Utrecht en de
Wereld
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tekst
2.7:
Utrecht en de
Wereld

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf op:
Particuliere huur: huurhuizen waarbij geen maximale huurprijs voor de woning is. (Duur)

Sociale huur:  bij een sociale huurwoning geldt een maximale huurprijs. Mensen die niet zo veel geld hebben, krijgen van de overheid ook nog huursubsidie. (Goedkoop)

Slide 3 - Tekstslide

10 minuten stiltetijd
In 10 minuten ga je heel zorgvuldig de tekst lezen.
Met een markeerstift streep je de belangrijkste zaken aan in de tekst. Let hierbij op verschillen en overeenkomsten tussen de stad Portland en Utrecht.

Slide 4 - Tekstslide

Doe het zo:

Slide 5 - Tekstslide

Utrecht
1. 
2. 
3.
4.
5.
6.

Verschillen

Portland

Slide 6 - Tekstslide

Utrecht
1. 
2. 
3.
4.
5.
6.

Overeenkomsten (hetzelfde)

Portland

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat nu?!
Neem 15 minuten de tijd voor het leren van de begrippen van module 3, 4, 5 en 6.

Daarna.... quizzzzz

Slide 10 - Tekstslide

Wettelijke verplichting om tot een bepaalde leeftijd naar school te gaan.
A
Socialisme
B
Kinderwetje van Van Houten
C
Schoolwet
D
Leerplicht

Slide 11 - Quizvraag

De verhouding tussen het aantal inwoners en de oppervlakte van een bepaald gebied. De bevolkingsdichtheid wordt berekend door het inwonertal te delen door de oppervlakte van het gebied.
A
Bebouwingsdichtheid
B
Bevolkingsdichtheid
C
Burendichtheid
D
Bewonersdichtheid

Slide 12 - Quizvraag

Het snel achteruit gaan van de kwaliteit van een gebied, bijvoorbeeld een stad of wijk. Ook wel verval of verloedering genoemd.
A
Verpaupering
B
Renovatie
C
Sanering
D
Gentrificatie

Slide 13 - Quizvraag

Het toezien op elkaar; wanneer er veel ... is dan houden mensen elkaar in de gaten (in de hoop dat mensen zich netjes gedragen) en helpen ze elkaar indien nodig.
A
Individualisme
B
Stadse fratsen
C
Sociale controle
D
Dorpsgevoel

Slide 14 - Quizvraag

Industriële Revolutie

Slide 15 - Woordweb

Het waterframe wordt aangedreven door een waterrad. Waar worden ze dus gebouwd?

Slide 16 - Open vraag

Waar zullen ondernemers hun fabrieken bouwen?
A
Midden in de stad
B
Aan de rand van de stad

Slide 17 - Quizvraag

Kan 24/7 gebruikt worden
Staat in het midden van de stad
Is het langzaamst
Deze uitvinding kwam als eerst

Slide 18 - Sleepvraag

Urbanisatie =
A
De trek van de stad naar het platteland
B
De trek van het platteland naar de stad
C
De vestiging van fabrieken in de stad
D
De verplaatsing van het waterframe

Slide 19 - Quizvraag

Bedenk zelf: de stoommachine werd in 1780 óók gebruikt voor:
A
Vliegtuigen
B
Schepen
C
Fietsen
D
Auto's

Slide 20 - Quizvraag

Dit is géén gevolg van de Industriële Revolutie:
A
Mensen werden rijker
B
Vervoer verandert
C
Samenleving gericht op landbouw
D
Urbanisatie

Slide 21 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 22 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
Wat past het beste? Een grote verandering in een korte tijd...
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 23 - Quizvraag

Wat is industrialisatie?
\Industrialisatie past het best bij:
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 25 - Quizvraag

Voor welke politieke stroming is vrijheid het belangrijkste?
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Feministen
D
Confessionelen

Slide 26 - Quizvraag

Vooral rijke mensen stemmen hierop:
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Feministen
D
Confessionelen

Slide 27 - Quizvraag

Hoe noemen we de problemen van de arbeiders eind 19de eeuw?
A
Liberale kwestie
B
Arbeiders kwestie
C
Sociale kwestie
D
Asociale kwestie

Slide 28 - Quizvraag

Arbeiders verenigden zich in een:
A
Club
B
Vakbond
C
Kinderwet
D
Standensamenleving

Slide 29 - Quizvraag

Noem de drie politieke stromingen.
A
liberalen, socialisten, feministen.
B
liberalen, socialisten, confessionelen.
C
liberalen, democraten, confessionelen.
D
conservatieven,socialisten, confessionelen.

Slide 30 - Quizvraag

De sociale kwestie was een ... van de industrialisatie.
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 31 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken

Slide 32 - Quizvraag

Gelijkheid
Gelijkheid hoort bij:
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Feministen
D
Confessionelen

Slide 33 - Quizvraag

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
sociale kwestie
C
confessionalisme
D
socialisme

Slide 34 - Quizvraag

In 1874 kwam de 'Kinderwet van Van Houten'. Wat stond daarin?
A
kinderen moeten vanaf 12 jaar werken
B
kinderen moeten naar school
C
kinderen tot 12 jaar mogen niet werken
D
ouders mogen zelf weten wat hun kind doet

Slide 35 - Quizvraag

Waarom was het bijzonder dat Samuel van Houten met het kinderwetje kwam?
A
Hij was socialist
B
Hij was een fabrieksdirecteur
C
Hij was katholiek
D
Hij was liberaal

Slide 36 - Quizvraag

Socialisme staat voor:
A
Gelijkheid
B
Vrijheid
C
Geloof

Slide 37 - Quizvraag

Liberalisme staat voor:
A
Geloof
B
Vrijheid
C
Gelijkheid

Slide 38 - Quizvraag

Confessionalisme staat voor:
A
Vrijheid
B
Geloof
C
Gelijkheid

Slide 39 - Quizvraag

Met welke stroming heb jij het meeste?
socialisme
liberalisme
confessionalisme

Slide 40 - Poll

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 41 - Quizvraag

In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland

Slide 42 - Quizvraag

Verstening zorgt voor:
A
Meer bomen
B
Overstromingen
C
Blije mensen
D
Slechte leefbaarheid

Slide 43 - Quizvraag

Op de afbeelding zie je:
A
Gentrificatie
B
Verpaupering
C
Segregatie
D
Individualisme

Slide 44 - Quizvraag

Individualisme vind je het meest terug in:
A
Dorpen
B
Het platteland
C
Utrecht
D
Steden

Slide 45 - Quizvraag

Weektaken:
Maken: 2.6
Nakijken: 2.6
Leren leerdoelen en begrippen

Slide 46 - Tekstslide