12.3 Serie- en Parallelschakeling (3)

12.3 Serie en Parallelschakeling
Welkom x4i!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

12.3 Serie en Parallelschakeling
Welkom x4i!

Slide 1 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 2 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 3 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 4 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 5 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 6 - Tekstslide

Vermogen berekenen

P = Vermogen in W
U = Spanning in V
I = Stroomsterkte in A
P = U x I

Slide 7 - Tekstslide

Weerstand berekenen
R = U / I

Slide 8 - Tekstslide

Vervangingsweerstand serieschakeling berekenen
Vervangingsweerstand
Rtot =
R= R+ R+ R3


Slide 9 - Tekstslide

Vervangingsweerstand parallelschakeling berekenen
deze formule hoort bij de vervangingsweerstand in een parallelschakeling!

Slide 10 - Tekstslide

Getransformeerde spanning berekenen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het symbool van stroomsterkte?
A
I
B
R
C
U
D
P

Slide 12 - Quizvraag

Bereken de stroomsterkte in
milli-Ampère als de stroomsterkte 0,15 A is.
A
1,5 mA
B
15 mA
C
150 mA
D
1500 mA

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 14 - Quizvraag

De spanning die je in huis gebruikt, is lager dan de spanning in hoogspanningsleidingen.
Hoe hoog is de spanning die je thuis gebruikt?
A
12 V
B
230 V
C
380 V
D
10 000 V

Slide 15 - Quizvraag

Je ziet in de tekening de stroomsterkte op verschillende plekken. De totale stroomsterkte is 2 ampère. Wat is de stroomsterkte op alle 5 de plekken?
A
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 2A
B
I1 = 0,4A; I2 = 0,A8A; I3 = 1,2A;I4 = 1,6 A; I5 = 2A
C
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 0,4A
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 16 - Quizvraag


De transformatorverhouding is 5.
Hoe groot is
de secundaire spanning?
Up = 100 V
A
5 V
B
20 V
C
100 V
D
500 V

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het symbool van weerstand?
A
I
B
R
C
U
D
P

Slide 18 - Quizvraag

Met welke formule bereken je de weerstand?

A
U=RI
B
R=IU
C
R=UI
D
I=UR

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 21 - Quizvraag

Eenheid van spanning is:
A
Ampere
B
Watt
C
Volt

Slide 22 - Quizvraag

Welke formule kun je ook gebruiken om de spanning uit te rekenen?
A
U = P : I
B
U = R : I
C
U = I : P
D
U = I x P

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heet de meter waarmee je de spanning kunt meten?
A
Voltmeter
B
Ampèremeter
C
Ohmmeter
D
Kilowattuurmeter

Slide 24 - Quizvraag

Stroomsterkte is:
A
hoeveelheid elektronen
B
Bewegende elektronen
C
elektronen met veel energie
D
Hoeveelheid bewegende elektronen

Slide 25 - Quizvraag

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 27 - Quizvraag

12.3 Serie en Parallelschakeling
Aan de slag!

Maak 12.3 opdr.  1 t/m 10 allemaal af.
(p. 236-245 NOVA deel A)

Slide 28 - Tekstslide