Even oefenen................
Neem de zinnen over in je schrift. Onderstreep de persoonsvorm en noteer het gezegde en het onderwerp van de zin. Benoem eventueel ook het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepalingen.
1. Vanochtend gaf Yannick de bezoekers een uitgebreide rondleiding.
2. Mijn zus werkt sinds kort bij een uitzendbureau.
3. Ik neem altijd de bus om 16.10 naar huis.
4. Sanne is vorig weekend naar Rotterdam geweest.
5. Eva heeft haar oude studieboeken voor een prima prijs verkocht.
6. Wij moesten in de kroeg onze identiteitskaart laten zien.
7. Anders zouden wij geen alcohol mogen bestellen.
8. De controles zijn in de loop der jaren wel veranderd.
9. Ondanks haar zenuwen slaagde Lotte voor haar autorijexamen.
10. Mijn opa had eerder naar de dokter moeten gaan.