Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herhaling 1e/4e naamval
OPFRISSEN
Onderwerp
Lijdend
voorwerp
.
--> 1e + 4e naamval
Weet je het nog?
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
OPFRISSEN
Onderwerp
Lijdend
voorwerp
.
--> 1e + 4e naamval
Weet je het nog?
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen :
1. Je weet
hoe
je het
onderwerp
vindt
2. Je weet
hoe
je het
lijdend voorwerp
vindt.
3. Je weet wat er bedoeld wordt met
eerste en vierde naamval
4. je kunt
der/die/das/ein
in de
1e en 4e naamval
gebruiken
Slide 2 - Tekstslide
Hebben jullie de opdrachten in je boekje afgemaakt?
Slide 3 - Open vraag
Onderwerp = 1e naamval
Je kunt de eerste naamval vinden door het woord waar het om gaat denkbeeldig te vervangen door
HIJ
Voorbeeld
: Der Mann ist klein
Antwoord
: der Mann --> dit is het onderwerp. --> Je kunt het door HIJ vervangen
Slide 4 - Tekstslide
Onderwerp
HIJ =
1e naamval
dit doe je alleen bij mannelijke woorden
Slide 5 - Tekstslide
Lijdend voorwerp = 4e naamval
Je kunt het lijdend voorwerp vinden door het woord waar het om gaat denkbeeldig vervangen door HEM
Voorbeeld
:
Der Hund sieht den Mann
Antwoord:
den Mann --> dit is het lijdend voorwerp. --> Je kunt het door HEM vervangen
Slide 6 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
HEM =
4e naamval
dit doe je alleen bij mannelijke woorden
Slide 7 - Tekstslide
SCHEMA Der- en Ein- Groep (1e nv) en (4e nv)
mannelijk
vrouwelijk onzijdig meerv
1 der die das die
4
den
die das die
1 - e - e
4
en
e - e
ein-kein-mein-dein-sein-ihr-unser-euer-ihr-Ihr
Slide 8 - Tekstslide
durch-für-ohne-gegen-um +4
als een van deze voorzetsels voor je woord staat in de zin kijk je altijd bij nummer 4 (in de der of de ein groep)
Slide 9 - Tekstslide
1/7 Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde
Het onderwerp is de
eerste
naamval.
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 10 - Quizvraag
2/7 Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp
Het onderwerp is de
vierde
naamval.
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 11 - Quizvraag
3/7 Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie ziet? = De man.
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat ziet de man? = het kind
Schema
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 12 - Quizvraag
4/7 Na de voorzetsels
'durch, für, gegen. ohne, um, volgt er altijd een ..... naamval
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e
Slide 13 - Quizvraag
5/7 Vul de juiste naamvallen in:
D... Frau kauft ein... Tasche.
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie/wat koopt? = De vrouw
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat koopt de vrouw? = een tas
Schema
A
Die Frau, ein Tasche
B
Die Frau, einen Tasche
C
Die Frau, eine Tasche
D
Die Frau, einer Tasche
Slide 14 - Quizvraag
6/7 Vul de juiste naamvallen in:
E... Junge sieht d... Hund (m).
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie ziet? = De jongen.
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat ziet de jongen? = de hond.
Schema
A
Ein Junge, den Hund
B
Eine Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Einen Junge, den Hund
Slide 15 - Quizvraag
7/8 Vul de juiste naamvallen in:
D... Vater Kauft ein Geschenk für sein... Frau (m).
A
Der, seinen
B
Der, seine
C
Die, sein
D
Der, sein
Slide 16 - Quizvraag
Kennst du d... Mann nicht ?
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 17 - Quizvraag
Wo wohnen d... Menschen?
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 18 - Quizvraag
D... Haus ist klein.
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 19 - Quizvraag
Er ruft e... Mädchen.
A
ein
B
eine
C
einen
D
kein
Slide 20 - Quizvraag
Der Vater kauft kein... Buch.
A
kein
B
keine
C
keinen
D
ein
Slide 21 - Quizvraag
Weet je nu hoe je een onderwerp en een lijdend voorwerp vindt?
Slide 22 - Open vraag
Weet je nu wat er bedoeld wordt met de 1 en 4 naamval?
Slide 23 - Open vraag
korrigieren
Kijk nu je opdrachten uit je boekje na met behulp van Teams. Je gaat naar Kapitel 10 bestanden Grammatik en dan naar antwoorden Grammatik 10.
Heb je het nog steeds niet af, dan maak je het alsnog.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Herhaling 1e/4e naamval
Januari 2024
- Les met
19 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
Herhaling 1e/4e naamval
April 2022
- Les met
16 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
Klas 2 oefenen 1e,3e en 4e naamval
September 2021
- Les met
15 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
3 havo Kapitel 2 5 les DU 4
Oktober 2024
- Les met
26 slides
Duits
Secondary Education
1e,3e en 4e naamval incl. bezittelijke voornaamwoorden
13 dagen geleden
- Les met
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
oefenen 1e,3e en 4e naamval incl. bezittelijke voornaamwoorden
December 2020
- Les met
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
3 h Gesundheit DU3 L1
Oktober 2024
- Les met
26 slides
Duits
Secondary Education
A2b/9 februari/ der,die,das,die 1e en 4e naamval
Februari 2024
- Les met
35 slides
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2,3