5.2 Voortstuwen en tegenwerken uitwerkingen

5.2 Voortstuwen en tegenwerken uitwerkingen 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5.2 Voortstuwen en tegenwerken uitwerkingen 

Slide 1 - Tekstslide

Opgaven 17

Slide 2 - Tekstslide


Je kunt een schatting maken van je luchtweerstand als je rechtop op ski's met een constante snelheid van 36 km/h naar beneden zoeft. Neem voor de dichtheid van de lucht in de bergen 0,9 g/L.
a- Maak een schatting van jouw frontale oppervlak in m2 als je rechtop staat.

Slide 3 - Open vraag


Je kunt een schatting maken van je luchtweerstand als je rechtop op ski's met een constante snelheid van 36 km/h naar beneden zoeft. Neem voor de dichtheid van de lucht in de bergen 0,9 g/L.
b- Bereken je snelheid in m/s.

Slide 4 - Open vraag


Je kunt een schatting maken van je luchtweerstand als je rechtop op ski's met een constante snelheid van 36 km/h naar beneden zoeft. Neem voor de dichtheid van de lucht in de bergen 0,9 g/L.
c- Bereken de luchtweerstand die je ondervindt.

Slide 5 - Open vraag

Opgaven 18

Slide 6 - Tekstslide

Een verhuizer duwt met een (horizontale) kracht van 600 N tegen een kist, maar de kist komt niet van zijn plaats.
a- Hoe groot is dan de wrijvingskracht?

Slide 7 - Open vraag

Een verhuizer duwt met een (horizontale) kracht van 600 N tegen een kist, maar de kist komt niet van zijn plaats.
b- Hoe groot is de wrijvingskracht als de verhuizer stopt met duwen?

Slide 8 - Open vraag

Een verhuizer duwt met een (horizontale) kracht van 600 N tegen een kist, maar de kist komt niet van zijn plaats.
Als de verhuizer met 900 N duwt, beweegt de kist met een constante snelheid over de vloer.
c- Hoe groot is de wrijvingskracht dan? Licht je antwoord toe.

Slide 9 - Open vraag

Opgaven 19

Slide 10 - Tekstslide


Op een rijdend busje werken drie krachten FA, FB, FC en FD (zie figuur 1).
a- Geef de namen van de drie krachten.

Slide 11 - Open vraag

Motorkracht
Wrijvingskracht
Zwaartekracht

Slide 12 - Sleepvraag


De grootte van de krachten FA en FB kan veranderen.

b- Wanneer is FB gelijk aan 0 N?

Slide 13 - Open vraag


Het busje heeft een lekkage en verliest elke seconde een druppel olie. In figuur 7 zie je het oliespoor dat het busje op de weg achterlaat. Het busje bewoog van links naar rechts.

c- Leg uit hoe het busje bewoog:
• tussen A en B      • tussen B en C         • tussen C en D

Slide 14 - Open vraag


d- Beredeneer of FA > FB, FA = FB, of FA < FB:
• tussen A en B
• tussen B en C
• tussen C en D

Slide 15 - Open vraag

Opgaven 20

Slide 16 - Tekstslide


Carla traint regelmatig op haar racefiets. In figuur 21 is het verband getekend tussen de totale weerstandskracht en haar snelheid.

a- Carla rijdt eerst een poosje met een constante snelheid van 11 m/s. Bepaal de grootte van de voortstuwende kracht.

Slide 17 - Open vraag


Op een gegeven moment gaat Carla harder trappen. Op haar fiets werkt dan enige tijd een constante voortstuwende kracht van 40 N.
bHoe groot is de resultante op het moment dat ze begint te versnellen?

Slide 18 - Open vraag


c- Bepaal de (constante) snelheid die Carla uiteindelijk bereikt.

Slide 19 - Open vraag

Opgaven 21

Slide 20 - Tekstslide

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
a- De kooi beweegt omhoog; de snelheid neemt toe.

Slide 21 - Open vraag

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
b- De kooi beweegt omhoog met een constante snelheid.

Slide 22 - Open vraag

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
c- De kooi beweegt omhoog; de snelheid neemt af.

Slide 23 - Open vraag

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
d- De kooi hangt stil zonder te bewegen.

Slide 24 - Open vraag

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
e- De kooi beweegt omlaag; de snelheid neemt toe.

Slide 25 - Open vraag

Op een liftkooi werken twee krachten: de zwaartekracht (F z) en de spankracht in de kabel (F s). De grootte van de wrijvingskracht is te verwaarlozen.
Vergelijk de grootte van F z met de grootte van F s in de volgende situaties:
f- De kooi beweegt omlaag; de snelheid neemt af.

Slide 26 - Open vraag

Opgaven 22

Slide 27 - Tekstslide


Een skydiver springt uit een vliegtuig. Hij valt naar beneden en zijn snelheid neemt toe (situatie 1). Na een tijdje valt hij met een constante snelheid (situatie 2). Dan trekt hij zijn parachute open. Enige tijd later valt hij weer met constante snelheid naar beneden (situatie 3). In de figuur zie je de val met gesloten en met open parachute.

a- Wat kun je zeggen, als je de drie situaties met elkaar vergelijkt:
over de grootte van de resultante?

Slide 28 - Open vraag


Een skydiver springt uit een vliegtuig. Hij valt naar beneden en zijn snelheid neemt toe (situatie 1). Na een tijdje valt hij met een constante snelheid (situatie 2). Dan trekt hij zijn parachute open. Enige tijd later valt hij weer met constante snelheid naar beneden (situatie 3). In de figuur zie je de val met gesloten en met open parachute.

b- over de grootte van de snelheid?

Slide 29 - Open vraag


Een skydiver springt uit een vliegtuig. Hij valt naar beneden en zijn snelheid neemt toe (situatie 1). Na een tijdje valt hij met een constante snelheid (situatie 2). Dan trekt hij zijn parachute open. Enige tijd later valt hij weer met constante snelheid naar beneden (situatie 3). In de figuur zie je de val met gesloten en met open parachute.

c- over de grootte van de luchtweerstand?

Slide 30 - Open vraag

Opgaven 23

Slide 31 - Tekstslide


Een bal rolt langs een cirkelvormige rand zoals in de figuur. Een voorwerp kan alleen een cirkelbaan beschrijven als er een resultante is.

a - Neem de figuur in bovenaanzicht over en teken hoe de bal verder rolt als hij loskomt van de rand.

Slide 32 - Open vraag


Een bal rolt langs een cirkelvormige rand zoals in de figuur. Een voorwerp kan alleen een cirkelbaan beschrijven als er een resultante is.

b- Teken in je tekening de resultante op de bal terwijl deze langs de rand rolt.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide