spelling verkleinwoorden

Hoofdstuk 4

Spelling

1 / 16

Slide 1: Tekstslide

NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Lesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van de spelling van het voltooid deelwoord?

Slide 2 - Open vraag

Wat plak je achter een zn om er een verkleinwoord van te maken?

Slide 3 - Woordweb

verkleinen zn

bank bankje

film filmpje

prei preitje

slang slangetje

woning woninkje

Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen

Soms moet je vanwege een mogelijke verkeerde uitspraak de schrijfwijze van woorden aanpassen.

Voorbeelden:

auto autootje

kar karretje

café cafeetje

Slide 5 - Tekstslide

Woorden op -y

Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op –y ( met een medeklinker ervoor ) schrijf je apostrof.

Bijvoorbeeld:

baby baby’tje

hobby hobby’tje

cowboy cowboytje

Slide 6 - Tekstslide

Het lidwoord bij verkleinwoorden

Bij het enkelvoud gebruik je bij verkleinwoorden nooit het lidwoord 'de', maar het lidwoord 'het'.

de dans het dansje

de boom het boompje

de opa het opaatje

het paard het paardje

Slide 7 - Tekstslide

Extra: afkortingen en cijfers

dvd dvd'tje

A4 A4'tje

Slide 8 - Tekstslide

Extra: afwijkende verkleinvormen

Jongen jongetje

Blad blaadje

Bril brilletje

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de verkleinvorm van "moment"?

Slide 10 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "etalage"?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "radio"?

Slide 12 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "verdieping"?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "cd"?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "pony"?

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag!

Opdracht 1, 5, 6, 8, 9, 11

Klaar? dicteewoordjes leren (blz. 71) en/of woordjes woordenschat doornemen (blz. 40-41)

Slide 16 - Tekstslide