Celwand (bruine dikkige laag): een stevige laag om de cel ook voor de vorm.
Celmembraan(grijzige dunne laag): een vlies om het cytoplasma. Het celmembraan regelt welke stoffen de cel in- en uitgaan.
Slide 26 - Tekstslide
cytoplasma & celkern
Cytoplasma: een stroperige vloeistof. In het cytoplasma liggen de celkern en bladgroenkorrels.
Celkern: een klein bolletje in de cel. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
Slide 27 - Tekstslide
vacuole
een blaasje in het midden van de cel dat ‘volgepompt’ is met water. Daardoor is de cel stevig.
Heeft de plant niet genoeg water dan is de cel niet meer stevig en wordt de plant slap.
Slide 28 - Tekstslide
bladgroenkorrels
groene bolletjes in het cytoplasma.
Je ziet ze in de afbeelding duidelijk zitten. Alle bladgroenkorrels samen geven de plant haar groene kleur. De bladgroenkorrels maken voedingsstoffen voor de plant.
Slide 29 - Tekstslide
Start 5.2 planten groeien
Slide 30 - Tekstslide
Leerdoelen 5.2 Planten groeien:
Je kunt de bouw van een zaadje beschrijven.
Je kunt beschrijven hoe een plant uit een zaadje komt.
Je kunt beschrijven hoe een jong plantje verder groeit.
Je kunt uitleggen hoe een boom in de lengte en in de dikte groeit.
Slide 31 - Tekstslide
Vrucht = hierin zitten de zaden.
Zaden = ontstaan bij planten na de bevruchting
uit de zaadbeginsels.
Kiem = de begin van het nieuwe plantje in
een zaadje.
Zaadhuid = buitenste laag van
een zaadje van een plant, beschermt
de kiem en zaadlobben.
Navel = hiermee heeft de boon
vastgezeten in de vrucht.
Zaadlobben = het reserve-
voedsel voor het kiemplantje.
Ontkiemen = het groeien van
een nieuw plantje uit het zaadje.
Slide 32 - Tekstslide
Wat is de functie van de navel bij een zaadje?
A
Daarmee zat hij vast aan de moederplant
B
Dan weet je wat de onder- en bovenkant is
C
Te veel aan water afgeven aan de grond
D
Water opnemen uit de grond
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Video
Groei = het groter en zwaarder worden v/n organisme.
Lengtegroei = in de topjes van de stengels en wortels maakt de plant nieuwe cellen bij, waardoor de stengel en wortels steeds langer worden.
Ontwikkeling = een plant krijgt
nieuwe delen.
Door groei en ontwikkeling
ontstaat uit een zaadje een
nieuwe plant.
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Eindknop = een knop aan het einde van de tak,
waaruit boomtakken langer worden.
Zijknoppen = knoppen aan de takken,
waaruit nieuwe zijtakken groeien.
Knopschubben = schubben die de knop aan een
tak beschermen tegen de kou en tegen insecten.
Ringlitteken = een ringvormig litteken op een tak,
op de plek waar de knopschubben van een eindknop zijn afgevallen.
Uitlopen = als in de lente een nieuw stuk tak uit een eindknop groeit.