10 januari, les 2

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Doelen:
* Je spelt de persoonsvorm in de
    tegenwoordige en verleden tijd correct. 

* Je spelt het voltooid deelwoord correct.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een 'persoonsvorm'?
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord.
Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

De kat heeft alle brokjes opgegeten.
A
brokjes
B
heeft
C
De kat
D
opgegeten

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
De man verstuurt de brief.
B
De man verstuurd de brief.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 14 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte
A
sterk
B
zwak

Slide 18 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

Ik sliep
A
zwak
B
sterk

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Wordt jij later beroemd?
B
Word jij later beroemd?

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer pas je het
ex-kofschip toe?

Slide 21 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd
B
Hij heeft de boel belazert

Slide 22 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij vergrote zijn voorsprong.
B
Hij vergroote zijn voorsprong.
C
Hij vergrootte zijn voorsprong.

Slide 23 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 24 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 25 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.

Slide 26 - Quizvraag

Dylan is verbaasd en hij (geloven)......... er niets van
A
gelooft
B
geloofd

Slide 27 - Quizvraag

Zet pv in t.t.

Hij (verlangen) altijd naar de zomer
A
verlangt
B
verlangd

Slide 28 - Quizvraag

Zet pv in tegenwoordige tijd

De kachel in de kamer (branden)
A
Brand
B
Brandt

Slide 29 - Quizvraag


De (posten)..... brief werd door een storing twee weken later bezorgd.
A
geposte
B
gepostte

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide