3v

Prepositions of time
on
days & dates
I had a game on Monday.
in
months, years, seasons & parts of the day
Flowers grow in Spring.
at
specific times of the day & holidays
I heard it at lunchtime
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Prepositions of time
on
days & dates
I had a game on Monday.
in
months, years, seasons & parts of the day
Flowers grow in Spring.
at
specific times of the day & holidays
I heard it at lunchtime

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place
on
surfaces, public transport & roads/streets/rivers
I like to read on the bus
in
general places, cities/countries & things inside an area or space
He lives in a hectic city
at
specific locations & particular places
I left my notes at home

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposities van Instrument

By: Wordt gebruikt om methoden van transport aan te duiden. Het geeft aan hoe iets wordt gedaan of bereikt.
Voorbeeld: "They traveled by train to Paris.  "She sent the message by email."
"The area was illuminated by lanterns. 


With: Beschrijft het gebruik van gereedschappen, machines en andere apparaten. Het geeft het instrument of middel aan waarmee de actie wordt uitgevoerd.
Voorbeeld: "She cut the paper with scissors."    "He fixed the door with a hammer and nails."

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposities van Verbinding

Of: Drukt bezit of relatie uit.
Voorbeeld: "The color of the sky is blue."The pages of the book are yellowed with age."

"The taste of the cake was delightful."

With: Geeft een begeleiding of relatie aan.
Voorbeeld: "He was with his friends at the party." She came to the party with her sister."
"The walls are decorated with paintings."

To: Duidt op een richting, bestemming, of een relatie.
Voorbeeld: "She gave the book to her teacher." "He admitted to the mistake."
"They moved to a new city for work."

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposities van Oorsprong

From: Geeft de herkomst of startpunt aan.
Voorbeeld: "I received a postcard from Italy." 
 "Visitors from all over the world attended the festival."

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Made of vs. Made from

Made of: Wordt gebruikt wanneer het materiaal waaruit het object bestaat nog in zijn oorspronkelijke vorm is na de vervaardiging.
Voorbeeld: "The desk is made of wood." The statue is made of bronze."
"This sweater is made of wool.

Made from: Gebruikt als het oorspronkelijke materiaal veranderd is om iets nieuws te maken.
Voorbeeld: "Wine is made from grapes."  " This smoothie is made from bananas and strawberries."
"Paper is made from recycled materials."

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of Direction

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of direction
across
overkant
around
omheen
away from 
weg van
from
van
down
beneden
off
vanaf
into
in
over
overheen
through
doorheen
past 
voorbij
to
naar
up
naar boven 
along
langs
onto
op

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: prepostions of direction

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposities van Richting/Beweging

  • Across: Over een oppervlak of ruimte heen.
  • Voorbeeld: "She walked across the street."

  • Onto: Beweging naar de bovenkant van iets.
  • Voorbeeld: "The cat jumped onto the wall."

  • Along: Langs de lengte van iets.
  • Voorbeeld: "They strolled along the beach."

  • Out of: Van binnen naar buiten.
  • Voorbeeld: "He ran out of the house."

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposities van Richting/Beweging

  • Past: Voorbij een bepaald punt.
  • Voorbeeld: "We drove past the school."
  • Through: Van de ene kant naar de andere binnen iets.
  • Voorbeeld: "The road goes through the forest."
  • Down: In een neerwaartse richting.
  • Voorbeeld: "Water flows down the river."
  • To: Richting een bepaalde plaats of persoon.
  • Voorbeeld: "We went to the museum."
  • Into: Beweging naar binnen.
  • Voorbeeld: "She walked into the room."
  • Towards: In de richting van iets of iemand.
  • Voorbeeld: "He moved towards the door."

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Why do you use prepositions of direction? (voorzetsels)
A
Not quite sure why
B
To show the way
C
To indicate where something or someone is.
D
To indicate where someone is going.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of direction:
Can you get the meat ... the freezer?
A
into
B
off
C
over
D
out of

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of direction:
She ran .... me.
A
over
B
into
C
through
D
off

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of direction:
He reached ... the table for the pen.
A
across
B
over
C
from
D
into

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

which preposition fits the gap?
this table is made ........ wood
A
from
B
of
C
with

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

which preposition fits the gap?
Cheese is made ...... milk
A
from
B
of
C
out of
D
with

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place
Julie is ____ school.
A
on
B
in
C
at
D
by

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of place
I like the smile __ her face.
A
IN
B
AT
C
ON

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time
I play soccer ... Thursday.
A
at
B
on
C
in
D
last

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place:
The picture is ____ the wall.
A
at
B
in
C
on

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place:
I'm ______ the bus.
A
at
B
in
C
on

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place

Pick the right answer!
A
I’m on an airplane.
B
I’m in an airplane.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which preposition is correct?
Don't be shy, you're ... friends here!
A
between
B
under
C
among
D
by

Slide 24 - Quizvraag

In het NL zou je zeggen: je bent onder vrienden 

In het Engels is de regel: 
tussen 2 is between
tussen meer is among
Which preposition is correct?
The Netherlands is ... sea level.
A
below
B
under
C
beyond
D
by

Slide 25 - Quizvraag

In het NL zou je zeggen: onder zee niveau

In het Engels is de regel: 
under = er is direct iets onder het object
The paper is hidden under the rock

below = onder in de zin van op een lager niveau.


Which preposition is correct?
She studies ... a famous university.
A
in
B
at
C
on
D
by

Slide 26 - Quizvraag

Buildings

in: wanneer je het hebt over het gebouw zelf
at:  wanneer je het hebt over de functie van het gebouw.