2.2 Ga je sparen of beleggen?

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Een auto kost over 3 jaar € 2000. Je hebt al € 740 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€ 20
B
€ 30
C
€ 35
D
€ 45,50

Slide 3 - Quizvraag

Hoe bereken je €20 per week om in maanden?
A
€20 x 4 = €
B
€20 x 52 : 12 = €
C
€20 x 31 = €
D
€20 x 30 = €

Slide 4 - Quizvraag

Bereken de (afgeronde) consumentenprijsindex (CPI)


A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • welke redenen er zijn om te sparen
  • hoe je enkelvoudige rente berekent
  • hoe je samengestelde rente berekent
  • wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld
  • wat de kenmerken zijn van beleggen

Slide 6 - Tekstslide

Spaarmotieven
Sparen voor een doel:
  • om na een tijd iets duurs te kunnen kopen.
Sparen uit voorzorg:
  • een buffer opbouwen voor onvoorziene uitgaven.
Sparen voor de rente:
  • Als de rente heel laag is, zullen nog maar weinig mensen om deze reden sparen.

Slide 7 - Tekstslide

Op mijn spaarrekening staat 6 x mijn loon. Dit voor het geval ik plots werkloos word.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 8 - Quizvraag

Ik zet € 5.000 op een spaardeposito.

Gedurende 5 jaar kan ik niet zonder boete, mijn geld gebruiken.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 9 - Quizvraag

Om incidentele uitgaven te kunnen betalen, schrijf ik elke maand € 100 over naar mijn spaarrekening.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 10 - Quizvraag

Elke maand leg ik € 100 opzij om een nieuwe MacBook te kunnen kopen.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 11 - Quizvraag

Ik spaar om later de studies van mijn kinderen te betalen.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 12 - Quizvraag

Rente
Over je spaargeld ontvang je rente of interest.

De rente op je spaarrekening is afhankelijk van:
  • het rentepercentage (vast of variabel)
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • de periode dat het geld op je spaarrekening staat.

Slide 13 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
Wordt gebruikt bij een spaardeposito
  • geld staat bepaalde tijd vast
  • vaste rente
  • rente wordt apart uitgekeerd, spaartegoed blijft na elk jaar gelijk
  • enkelvoudige rente

Slide 14 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
Berekening: 


Voorbeeld:
Spaarbedrag € 2.500, rente 1,6%.
Hoeveel rente heb ik na drie jaar ontvangen ? 



0,016 (want 1,6 gedeeld door 100) × € 2.500 × 3 = € 120

Slide 15 - Tekstslide

Op een spaarrekening staat 25.500 euro. Je krijgt 1,1% rente per jaar. Bereken het rentebedrag wat je na uitgekeerd krijgt.

Slide 16 - Open vraag

Voorbeeld enkelvoudige rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6

Rente na 2 jaar              →  (€ 200 : 100 x 3) x 2 = € 12

Rente na 1 maand        →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 = € 0,50 

Rente na 5 maanden  →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 x 5 = € 2,50

Slide 17 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00

Slide 18 - Quizvraag

Samengestelde rente
Rente op rente 
Rente wordt na elk jaar bijgeschreven bij het spaartegoed.
In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rente.


Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde rente
Berekening:



Spaartegoed berekenen met een groeifactor
Bij 1,2% rente is je tegoed na een jaar 100% + 1,2% = 101,2%.
De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012.
Na drie jaar is je tegoed: spaarbedrag × 1,012 × 1,012 × 1,012



Slide 20 - Tekstslide

Je hebt 3.000 euro op een spaarrekening. Je krijgt 1,5% rente en laat de rente staan. Bereken hoeveel er na 3 jaar op je rekening staat. (samengestelde rente)

Slide 21 - Open vraag

Je hebt 11.500 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1,6% rente. Bereken hoeveel rente je na 3 jaar hebt gehad.

Slide 22 - Open vraag

Koopkracht van je spaargeld
  • Koopkracht van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie.
  • Nominale rente: de rente waarmee de bank rekent, je spaartegoed neemt toe.
  • Door inflatie → spaargeld minder waard.
  • Reële rente: nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 23 - Tekstslide

Koopkracht van je spaargeld
RIC = NIC - PIC

Slide 24 - Tekstslide

Op de site van de Rabobank lees je dat je momenteel 0,1% rente op je spaarrekening krijgt. Dit is de...
A
Nominale rente
B
Reële rente
C
Inflatie

Slide 25 - Quizvraag

De bank geeft 1,5% rente. De inflatie is 5%. Bereken de reële rente.

Slide 26 - Open vraag

Hoe bereken je €20 per week om in maanden?
A
€20 x 4 = €
B
€20 x 52 : 12 = €
C
€20 x 31 = €
D
€20 x 30 = €

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Beleggen - obligatie
lening aan een bedrijf of aan de overheid tegen een vaste rente.

Slide 29 - Tekstslide

Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50

Slide 30 - Quizvraag

Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen

Slide 31 - Quizvraag

Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel kostte €15,-
Elk jaar krijgt hij €1,50 dividend per aandeel,
Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50
Wat is het rendement geweest in euro's

Slide 32 - Open vraag

Hoeveel is het rendement van deze belegging (€ 1.400) in procenten van de inleg (€ 3.000)?

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Video

Waarom wil je sparen (spaarmotieven)?
A
voor de rente
B
voor een toekomstige aankoop (doelsparen)
C
voor onverwachte uitgaven (uit voorzorg)
D
A + B + C

Slide 35 - Quizvraag

Spaarrekening: € 1.500, 1,2% rente.
Hoeveel (enkelvoudige) rente ontvang je na 3 jaar?
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 36 - Quizvraag

Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist
C
hangt van de spaarvorm af
D
hangt van het spaarmotief af

Slide 37 - Quizvraag

Spaarrekening: €2.300, Rente: 0,5%
En wat is het spaarbedrag na 2 jaar met een samengestelde rente?
A
€ 2223,06
B
€ 2323,06
C
€ 2423,06
D
€ 2523,06

Slide 38 - Quizvraag

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed

Slide 39 - Quizvraag

Beleggen in ...(1)... is minder risicovol dan het beleggen in ...(2)...
A
(1) aandelen, (2) obligaties
B
(1) obligaties, (2) aandelen

Slide 40 - Quizvraag

Huiswerk
maken opdrachten bij 2.2

Slide 41 - Tekstslide