Making Questions - 4v

Making Questions 
Making Questions
And using interrogative pronouns

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Making Questions 
Making Questions
And using interrogative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Making questions
Er zijn vier manieren om vragen te maken:
1. vragen maken in zinnen met de simple present
2. vragen maken in zinnen met de simple past
3. vragen maken in zinnen met het werkwoord 'to be'
4. vragen maken in zinnen met meer dan één werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Making questions
1. vragen maken in zinnen met de simple present
gebruik do/does + het hele werkwoord om een vraag te maken in de simple present

I enjoy watching movies.           -->         Do you enjoy watching movies? 
She often listens to that CD.      -->         Does she often listen to that CD? 

Let goed op het verschil: 'does' gebruik je alleen als het onderwerp van de zin derde persoon enkelvoud is (een he, she of it

Slide 3 - Tekstslide

Making questions
2. vragen maken in zinnen met de simple past
gebruik did + het hele werkwoord om een vraag te maken in de simple past

Yesterday I read an interesting book.      ---> Did you read an interesting book? 
She walked home after the party.            ---> Did she walk home after the party? 

Let op! Je moet bij regelmatige werkwoorden dus de -ed er weer afhalen als je een vraag maakt, bij onregelmatige werkwoorden gebruik je na did het eerste rijtje. 

Slide 4 - Tekstslide

Making questions
3. vragen maken in zinnen met het werkwoord 'to be'
Zet de vorm van 'to be' vooraan in de zin om een vraag te maken

He is late for school.                       --->      Is he late for school? 
They are standing over there.       --->      Are they standing over there? 

Slide 5 - Tekstslide

Making questions
4. vragen maken in zinnen met meer dan één werkwoord
Zet het eerste werkwoord van de zin vooraan om een vraag te maken. 

They have been going crazy about this.                 --->      Have they been going crazy...? 
She was travelling around Europe at that time.    --->    Was she travelling around E...? 


Let op! De rest van de zin verandert dus niet! 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

The boy comes from Newcastle. (Where...?)

Slide 8 - Open vraag

1. They are happy

Slide 9 - Open vraag

2. The boys play football

Slide 10 - Open vraag

3. She has got brown hair

Slide 11 - Open vraag

4. Carol plays the guitar

Slide 12 - Open vraag

5. She wants an ice cream

Slide 13 - Open vraag

Verander in een vraag:
The dog wants his ball.

Slide 14 - Open vraag

Negate the question:
Who watched the film?

Slide 15 - Open vraag

Negate the question:
Do they live in the house?

Slide 16 - Open vraag

I've got this down!
0100

Slide 17 - Poll

and now...
Work on tasks online
or
continue reading your book

Slide 18 - Tekstslide