3.4 stambomen

3.4 stambomen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3.4 stambomen

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Waaruit bestaat een gen?

Slide 3 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een allel is:

Slide 4 - Open vraag

Benoem een verschil tussen het genotype en fenotype

Slide 5 - Open vraag

Op het moment van bevruchting komt het ..... tot stand
A
genotype
B
fenotype

Slide 6 - Quizvraag

Tom heeft bij de kapper zijn haar geverfd. Wat is er veranderd?
A
het genotype
B
het fenotype

Slide 7 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden het verschil tussen heterozygoot en homozygoot uit:

Slide 8 - Open vraag

Ashley heeft van haar vader een allel geërfd met de oogkleur groen en van haar moeder een allel met de oogkleur groen. Anouk is .... voor eigenschap van de oogkleur
A
homozygoot
B
heterozygoot

Slide 9 - Quizvraag

Romy is heterozygoot voor de eigenschap van haar haarvorm. Zij heeft krullend haar. Welk allel is dominant en welke is recessief?

Slide 10 - Open vraag

Maaike heeft blond haar. De allelen voor haar haarvorm zijn aa.
Is Maaike homozygoot of heterozygoot voor de eigenschap haarkleur? en welk allel dominant en recessief?

Slide 11 - Open vraag

Leerdoelen
3.4.1 Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.

Slide 12 - Tekstslide

Stamboom van een gezin
In afbeelding 1 zie je een stamboom van een man en vrouw en hun drie kinderen, een zoon en twee dochters. Afbeelding 2 laat hun stamboom in symbolen zien. Daarbij is een rondje een vrouw en een vierkantje een man. Met een stamboom kun je zien hoe een eigenschap als haarkleur in je familie is doorgegeven.

Slide 13 - Tekstslide

In de stamboom  zie je dat beide ouders en twee van de drie kinderen bruin haar hebben. Eén kind heeft blond haar. Met deze stamboom kun je de genotypen voor de haarkleur van iedereen in het gezin bepalen. In de volgende stappen zie je hoe dit gaat.

Slide 14 - Tekstslide

Stappen om het genotype van een gezin te bepalen
Stap 1: kijken welk fenotype iedereen uit de stamboom heeft
Stap 2: Wat is het genotype van het kind dat een ander fenotype dan vader en moeder heeft.
Stap 3: Schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van andere gezinsleden. 
Stap 4: Vul de genotypen zo veel mogelijk aan. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

3.5 variatie in genotype

Slide 17 - Tekstslide

leerdoelen
3.5.1 Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
3.5.2 Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.

Slide 18 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting
- Deel van een plant kan uitgroeien tot een nieuwe plant.
- Genotype blijft hetzelfde, fenotype hoeft niet. 
- Voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting zijn stekken en knollen. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
- versmelten van twee geslachtcellen.
- verschillende mogelijkheden in genotypen; variatie in genotypen
- Door variatie in genotypen ontstaat er ook variatie in fenotypen. 

Slide 22 - Tekstslide

Mutatie
- genotype kan ook veranderen door mutatie
- mutatie = Plotselinge verandering van het DNA.
- Vindt de mutatie in een lichaamscel plaats, dan veranderd het genotype in andere lichaamscellen niet. Bij mutatie in geslachtscellen wordt de mutatie doorgegeven aan de nakomelingen. 

Slide 23 - Tekstslide

- Als bij organisme het gemuteerde allel in het fenotype tot uiting komt dan noemen we dat een mutant
- Mutatie kan ontstaan door celdeling. 
- Mutatie kan ook door invloeden van buitenaf ontstaan. Dit noem je mutagene invloeden. bijv. uv-straling, sigarettenrook. 

Slide 24 - Tekstslide

Kanker
- sommige mutaties zorgen ervoor dat cellen te snel en zonder stoppen gaan delen. 
- Op ontstaat dan een tumor (gezwel). 
- Goedaardige tumoren; groeien langzaam en tast niets aan.
- kwaadaardige tumoren; groeien snel en dringen omringd weefsel binnen.
- Dit noem je kanker. 
- Wanneer deze tumoren in het bloed terecht komen kan het zich door het hele lichaam verspreiden en nieuwe tumoren ontstaan (uitzaaiing). 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Maken
vanaf blz. 187
Opdracht 1 t/m 5
vanaf blz. 193
opdracht 1 t/m 8

Slide 27 - Tekstslide