In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling Nectar H10.1 Opgroeien
H10.2 Puberteit
H10.3 Relaties
H11.1 Man en vrouw
H11.2 Bevruchting
Slide 1 - Tekstslide
Welke omschrijving past bij welke levensfase?
Sleep de omschrijving naar de juiste levensfase
Baby.
Peuter
Kleuter
Schoolkind
Puber
Adolescent
Volwassene
Bejaarde
Leert lezen en schrijven.
Spierkracht neemt af.
Leert zitten en kruipen
Leert naar de wc gaan en fietsen
Leert zelfbewust denken.
Leren zelfstandig zijn
Leren kinderen opvoeden
Leren praten en traplopen
Slide 2 - Sleepvraag
Wat is waar?
A
Hormonen geven berichten door aan organen en cellen.
B
De hypofyse is geen hormoonklier.
C
Cellen worden groter door celdeling.
D
In de puberteit onstaan de meeste nieuwe cellen in de groeischijven.
Slide 3 - Quizvraag
Waarom worden mannen langer dan vrouwen?
A
Jongens beginnen eerder met hun groeispurt.
B
Jongens beginnen later met hun groeispurt.
C
Bij jongens in de puberteit is de groei sneller en duurt die langer.
D
Bij jongens in de puberteit is de groei langzamer en duurt die minder lang.
Slide 4 - Quizvraag
Sleep de geslachtskenmerken naar het juiste vak.
Primair
Secundair
Balzak
Penis
Groeispurt
Borsten
Baardgroei
Okselhaar
Vagina
Jeugdpuistjes
Slide 5 - Sleepvraag
Welk hormoon maken de eierstokken vanaf de puberteit?
A
groeihormoon
B
testosteron
C
oestrogeen
Slide 6 - Quizvraag
Wat is niet waar?
A
In de puberteit worden jongens en meisjes vruchtbaar.
B
Mee-eters zijn verstopte zweetklieren.
C
Zonder bacterien zijn er geen jeugd-puistjes.
D
Als jouw geslacht niet bij je past ben je transsekueel.
Slide 7 - Quizvraag
Maya valt op vrouwen en is verliefd op Silvia. Hoe heet de soort liefdesrelatie die zij hebben?
A
biseksueel
B
heteroseksueel
C
homoseksueel
D
non-sekueel
Slide 8 - Quizvraag
Wat is waar?
A
Klaarkomen is een ander woord voor orgasme.
B
Als meisjes klaarkomen krijgen ze een zaadlozing.
C
Door masturbatie is een manier om jezelf te laten klaarkomen.
D
Bij geslachtsgemeenschap zit de stijve penis in de vagina.
Slide 9 - Quizvraag
Sleep de namen naar de juiste plek.
Zaadleider
Urineblaas
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Penis
Bijbal
Zaadbal
Balzak
Urinebuis
Eikel
Voorhuid
Slide 10 - Sleepvraag
De tekening geeft een cel van de mens weer.
Waar ontstaat deze cel?
A
Prostaat
B
Bijballen
C
Zaadballen
D
Zaadblaasjes
Slide 11 - Quizvraag
Wat gebeurt er bij een zaadlozing?
Zet de zinnen in de juiste volgorde.
Sleep ze naar het nummer waar ze bij horen.
1
2
3
4
5
6
7
Vanuit de bijballen gaan zaadcellen naar de zaadleiders.
De zaadcellen komen langs de zaadblaasjes.
Er komt zaadvocht bij de zaadcellen.
Sperma komt uit de penis.
De zaadcellen komen langs de prostaat.
Er komt extra zaadvocht bij de zaadcellen.
Sperma komt in de urinebuis.
Slide 12 - Sleepvraag
Wat is waar?
A
Door extra vocht in de zwellichamen te pompen krijgt een jongen een erectie.
B
Vanaf het moment dat de eerste eicellen gaan rijpen is een meisje vruchtbaar.
C
Eicellen zijn veel groter dan zaadcellen.
D
Meisjes krijgen minder snel blaasontsttking dan jongens.
Slide 13 - Quizvraag
Sleep de namen naar de juiste plek.
Tekst
Tekst
Tekst
Eierstokken
Eileider
Baarmoeder
Baarmoederslijmvlies
Vagina
Blaas
Kleine schaamlippen
Grote schaamlippen
Clitoris
Slide 14 - Sleepvraag
Wat gebeurt er tijdens de menstruatiecyclus?
A
Er rijpt een eicel.
B
Er is geen ovulatie.
C
Het baarmoederslijmvlies wordt alleen dikker.
D
Het meisje wordt ongesteld.
Slide 15 - Quizvraag
Rond welke dag van de menstruatiecyclus is een vrouw vruchtbaar?
A
dag 7
B
dag 10
C
dag 14
D
dag 21
Slide 16 - Quizvraag
Welk orgaan stoot tijdens de menstruatie slijmvlies af?
A
De baarmoeder.
B
De eierstokken.
C
De eileiders.
D
De vagina.
Slide 17 - Quizvraag
Wat geldt voor de vruchtbare periode van een vrouw?
A
De eicel leeft dan 12-24 uur.
B
De eicel leeft dan 12-36 uur.
C
Die is korter dan de levensduuur van de eicel omdat spermacellen langer kunnen leven in het lichaam van de vrouw.
D
Die is langer dan de levensduuur van de eicel omdat spermacellen langer kunnen leven in het lichaam van de vrouw.
Slide 18 - Quizvraag
Wat vindt waar plaats? Sleep de woorden ninnesteling, bevruchting en zaadlozing naar de juiste plek
vagina
baarmoederslijmvlies
eileider
innesteling
zaadlozing
bevruchting
Slide 19 - Sleepvraag
Drie voorbehoedsmiddelen zijn de pil, het condoom, de anticonceptie-pleiseter en het spiraaltje. Bij welke van deze voorbehoedsmiddelen berust de werking op het voorkomen van ovulatie?
A
Alleen bij de pil.
B
Bij de pil en condoom.
C
Bij de pil en het spiraaltje
D
Bij de pil en de anticonceptie-pleister.
Slide 20 - Quizvraag
Een vrouw heeft zich laten steriliseren. Vinden bij deze vrouw nog menstruatie en ovulatie plaats?
A
Wel menstruatie en geen ovulatie
B
Alleen ovulatie en geen menstruatie
C
Zowel menstruatie als ovulatie
D
Zowel geen menstruatie als geen ovulatie
Slide 21 - Quizvraag
Als er bij seks iets misgegaan is en ze zwanger kan raken. Zij haalt de morning-afterpil. Binnen hoeveel tijd na de seks moet zij die innemen?