HV2 week 2

HV2 week 2
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

HV2 week 2

Slide 1 - Tekstslide

Bonne année!
Je vous souhaite le meilleur pour 2024!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kunt iemand beschrijven.
* Je kent de plaats en de vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
* Je kunt de belangrijkste informatie uit een film begrijpen.
* Je kent woorden die te maken hebben met wonen.
Le programme :
  • Apprendre (=leren): Bron D (page 91) en Bron E (page 89)
  • Faire (=doen/ maken)
. Exercice 16, 17, 18abc* (page 70-73)
. Exercice 20abc*, 21, 22 (page 76-77)

Bonjour! Bienvenue à la semaine deux.

Slide 4 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?

  • Répéter l'année derniere 
  • parler ex. 13a 13b ensemble
  • Au travail 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je passé composé?
Regel voor passé composé
Hoe maak je passé composé?

Slide 6 - Open vraag


Check: hoe zeg je
"Ik heb gepraat."
Passé composé (avoir)
A
Je parle.
B
Tu parles.
C
J'ai parlé.
D
Tu as parle.

Slide 7 - Quizvraag


Check: hoe zeg je
"Wij hebben gezongen."
Passé composé (avoir)
A
On a chanté.
B
On est chanté.
C
Nous chantons.
D
Nous sommes chanté.

Slide 8 - Quizvraag

Jouw broer is aardig
...... frère (m) est sympa
A
Mon
B
ton
C
ta

Slide 9 - Quizvraag

Stappenplan!
Stap 1 Welke 3 vormen zijn er van dit bezittelijk voornaamwoord?
Stap 2a Naar welk woord in de zin moet je kijken om de vorm te weten?
  Kijk altijd naar het woord dat na het gat / bezittelijk voornaamwoord komt!
Stap 2b Is dat woord mannelijk of begint met klinker, stomme h / vrouwelijk / meervoud?
Stap 3 Kies de juiste vorm!

Slide 10 - Tekstslide

Jouw vriendinnen hebben blond haar
.... amies ont les cheveux blonds
A
Ton
B
les
C
Tes

Slide 11 - Quizvraag

prend ton livre à la page soixante-huit

ex.13a et 13b ensemble

Slide 12 - Tekstslide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kunt iemand beschrijven.
* Je kent de plaats en de vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
* Je kunt de belangrijkste informatie uit een film begrijpen.
* Je kent woorden die te maken hebben met wonen.
Le programme :
  • Apprendre (=leren): Bron D (page 91) en Bron E (page 89)
  • Faire (=doen/ maken)
. Exercice 16, 17, 18abc* (page 70-73)
. Exercice 20abc*, 21, 22 (page 76-77)

Bonjour! Bienvenue à la semaine deux.

Slide 13 - Tekstslide