Week 46 Spelling hoofdstuk 1

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens herhaling en nieuw

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling leestekens 
  • Samen oefenen
  • Zelfstandig aan het werk


Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan leestekens op de juiste manier gebruiken in zinnen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens: Punten
Punten sluiten zelfstandige, mededelende zinnen af. 

''Morgen gaan we weer met de hele familie naar de Efteling.''



Slide 6 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(1)
  • Voor en na een bijstelling
     Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.
  • In een opsomming
    Ik reed door Duitsland, Slovenië, Oostenrijk en Tjechië.
  • Na de aanhef boven en de slotgroet onder een brief of e-mail.
    Geachte heer Bakker,     -    Met vriendelijke groet, 
  • Voor en/of na een aanspreking.
    Sofie, wil jij mij de boter aangeven?

Slide 8 - Tekstslide

Handig weetje:
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust? Of een duidelijk verschil in toonhoogte?

  • Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 9 - Tekstslide

Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde zit in mijn klas
A
Joris, die jongen die gisteren ook mee voetbalde zit in mijn klas.
B
Joris, die jongen die gisteren ook mee voetbalde, zit in mijn klas.
C
Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde.zit in mijn klas.

Slide 10 - Quizvraag

Die nieuwe blauwe mooie auto is van mij.
A
Die nieuwe, blauwe mooie auto is van mij.
B
Die nieuwe blauwe, mooie auto is van mij.
C
Die nieuwe, blauwe, mooie, auto is van mij.
D
Die nieuwe, blauwe, mooie auto is van mij.

Slide 11 - Quizvraag

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
A
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed, tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
B
De koning, die vorig jaar op het ijs uitgleed, tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.
C
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.
D
De koning, die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.

Slide 12 - Quizvraag

De dubbele punt
Gebruik je bij:
  • opsommingen 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 13 - Tekstslide

Het spreekwoord zegt “De appel valt niet ver van de boom.”
A
Er moet geen dubbele punt.
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, want het is de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 14 - Quizvraag

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt iets te veel scheiding zou geven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 15 - Tekstslide

2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan. 


Voorbeeld:

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • meer prullenbakken plaatsen; 
  • statiegeld invoeren; 
  • met corveeploegen werken. 
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters. 

Voorbeeld:

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • We gaan meer prullenbakken plaatsen. 
  • We gaan statiegeld invoeren. 
  • We gaan met corveeploegen werken. 

Slide 16 - Tekstslide

Goed onthouden!
Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.

Slide 17 - Tekstslide

Leestekens: puntkomma
Als je twee zinnen wil samenvoegen die sterk samenhangen
''We moesten overal lang wachten; vooral de wachtrij van de Vliegende Hollander was lang.''
Je kan de puntkomma hier vervangen door een punt!

Advies: Laat de puntkomma gewoon achterwege!

Slide 18 - Tekstslide

Denk aan de volgende spullen
- toiletspullen
- een handdoek
- een warme trui, want het kan koud zijn
- iets lekkers voor bij de koffie
A
Denk aan de volgende spullen: - toiletspullen; - een handdoek; - een warme trui, want het kan koud zijn; - iets lekkers voor bij de koffie.
B
Denk aan de volgende spullen; - toiletspullen: - een handdoek: - een warme trui, want het kan koud zijn: - iets lekkers voor bij de koffie.

Slide 19 - Quizvraag

We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg

A
We stonden vroeg op; we hadden een lange reis voor de boeg.
B
We stonden vroeg op: we hadden een lange reis voor de boeg.
C
We stonden vroeg op, we hadden een lange reis voor de boeg.
D
We stonden vroeg op; We hadden een lange reis voor de boeg.

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee
A
Ik heb een hekel aan zwemmen: Toch neem ik een zwembroek mee.
B
Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.
C
Ik heb een hekel aan zwemmen, toch neem ik een zwembroek mee.
D
Ik heb een hekel aan zwemmen: toch neem ik een zwembroek mee.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Moet je nou kloppen of niet?
A
De bel werkt, dus we hebben liever niet dat je klopt
B
De bel werkt niet, dus we hebben graag dat je klopt

Slide 23 - Quizvraag

Herschrijf het briefje zó dat de bedoeling die jij hebt gekozen, duidelijk is. Voeg leestekens toe.

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Op welke twee manieren
kun je dit briefje uitleggen?

Slide 26 - Open vraag

Als Mieke dit briefje heeft geschreven, wat is ze dan vergeten?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Overleggen
Hassan ziet de mededeling en denkt: laat ik maar gehoor-
zamen. Hij gooit zijn ijsje in de prullenbak en neemt zijn flesje
drinken mee naar binnen. Dan komt de winkeleigenaar boos
op hem af en roept: ‘Kun je niet lezen?!’ Waarom is de man
boos?

Slide 29 - Tekstslide

Antwoord
Hij wil ook niet dat Hassan drinken meeneemt
naar binnen.

Slide 30 - Tekstslide

Welk leesteken is de maker van de mededeling vergeten en waar moet het staan?

Slide 31 - Open vraag

Hij had het ook kunnen oplossen door een woord weg te
laten. Welk woord?
A
Geen
B
ijs
C
eten
D
en

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Tussen welke
twee woorden moet de komma staan?
A
supermarkten - vaak
B
vaak - ziet
C
ziet - zijn
D
eerste - wat

Slide 34 - Quizvraag

Aan het eind van deze les...

1. weet ik wat de relevantie van interpunctie is en kan ik dit uitleggen in mijn eigen woorden
2. kan ik een voorbeeldzin maken waarbij het gebrek aan interpunctie de betekenis van een zin verandert
3. kan ik een voorbeeldzin maken waarbij het verkeerd gebruiken van interpunctie de betekenis van een zin verandert
4. ben ik al bijna expert op het gebied van mijn leesteken
5. is de verwerkingsopdracht (huiswerk) voor mij duidelijk
Ik heb lesdoel 5 behaald.
Ik heb lesdoel 4 + 5 behaald.
Ik heb lesdoel 1 + 4 + 5 behaald.
Ik heb alle lesdoelen behaald.
Ik ben nog aan het oefenen met de lesdoelen.

Slide 35 - Poll

Het belang van de komma op de goede plaats!

Slide 36 - Tekstslide

Wie is hier nou een monster?
Wat gebeurt hier?

  • De meester zei Pietje is een monster.
  • De meester zei: 'Pietje is een monster.'
  • 'De meester,' zei Pietje, 'is een monster.'

Slide 37 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 38 - Tekstslide

Schrijf de zin over, met de dubbele punt en komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was lego barbies kaartspellen en knuffels.

Slide 39 - Open vraag

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 40 - Tekstslide

1.9 Leestekens herhaling (p. 74)
punt                                  vraagteken                            uitroepteken

komma=> opsomming, tussen twee pv's, tussen bn
Ik houd van pizza, patat, poffertjes en pannenkoeken.
Als je veel oefent, word je een betere speller.
Een grote, mooie, rode ballon.

Slide 41 - Tekstslide

1.9 Leestekens nieuw (p. 75)

Dubbele punt :
  1. opsomming
  2. uitleg/voorbeeld
  3. citaat

Slide 42 - Tekstslide

Nieuw: puntkomma
  • Alsof er een voegwoord zou staan.
Frank was te laat, want zijn fiets bleek gestolen.
Frank was te laat; zijn fiets bleek gestolen.

  • Onderdelen opsomming onderscheiden.
Nog te doen: huiswerk voor Nederlands, Engels en Frans; broek, shirt en slippers ophalen.

Slide 43 - Tekstslide

Zelfstandig werken/huiswerk
Maken
Spelling 1.9 Talent
Opdracht 11 in tweetallen

Als je daar mee klaar bent, maak je opdracht 12

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Einde les
Lesdoelen behaald?

Slide 47 - Tekstslide