To be

Het werkwoord 'to be'
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Het werkwoord 'to be'

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord 'to be'?
'To be' is het werkwoord 'zijn'.

I                 am
He             is
She           is
It                is
You           are
We            are
You           are 
They         are

Slide 2 - Tekstslide

Vormen van 'to be'



In de tegenwoordige tijd heb je drie vormen van 'to be', namelijk:
am, are & is

Voorbeelden:
I am the best                                   He is the best                   You are the best
Am hoort bij
I
Are hoort bij
you, we, they & you
Is hoort bij
he, she & it

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het werkwoord 'to be'?
Het werkwoord 'to be' gebruiken we bij:
Persoonlijke voornaamwoorden

Voorbeelden:
We are family                      She is my sister                 It is broken

Zelfstandige naamwoorden

Voorbeelden:
John is my best friend                The cat is tired                     The car is very fast

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoord 'to be' afkorten
Je kunt het werkwoord 'to be' ook afkorten.


I am the best                 --> I'm the best
You are the best          --> You're the best
She is the best             --> She's the best
Dit kan alleen bij persoonlijke voornaamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Welke vorm van 'to be' hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
are
am
is
I
he, she & it
you, we, they & you

Slide 6 - Sleepvraag

We ... watching TV
A
am
B
are
C
is

Slide 7 - Quizvraag

The car ... really fast
A
am
B
are
C
is

Slide 8 - Quizvraag

David and Jan ... eating cookies
A
am
B
are
C
is

Slide 9 - Quizvraag

I ... very bored
A
am
B
are
C
is

Slide 10 - Quizvraag

He .... helping me.
A
am
B
are
C
's
D
is

Slide 11 - Quizvraag

They ... at school
A
am
B
is
C
're
D
are

Slide 12 - Quizvraag

Pieter and Paul ... reading a book
A
am
B
are
C
is

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Where are (you) ______ friends now?

Slide 15 - Open vraag

The lion is chasing her/his/its prey.

Slide 16 - Open vraag


He has broken his/their leg.

Slide 17 - Open vraag

My sister lost _________ way in the city.

Slide 18 - Open vraag

Hoe zeg je ik, jij, hij, zij,
het, wij, jullie en zij
in het Engels?

Slide 19 - Woordweb