dinsdag 4 febr

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

dinsdag 4 februari

• zelfstandig werken
• mededelingen
• oefenen luisteren en lezen, 1F
• oefenen woordenschat thema werken

urenlijsten januari!

mededelingen

• Cijfers Nederlands schrijven. Herkansen? (week van 24 maart)
• Vanaf 6 februari iedere donderdag tussen 13:15-14:15 vaktheorie van je profiel.

oefenen lezen/luisteren 1F

Nederlands

Onderdeel lezen

We gaan vandaag een lekkere tekst lezen

Waar denk je dat de tekst
over gaat?

Welke woorden uit de tekst vind je moeilijk?

Wat is dit voor een soort tekst

1. informatief
2. overhalen (reclame)
3. instructie

Hoeveel tijd kost het om de pizza's te maken?

1. 15 minuten
2. 25 minuten
3. 10 minuten
4. 5 minuten

Wat betekent flinke in regel 5

1. stoere
2. blinkende
3. grote
4. verse

Waarom staat er bij topping 'bijvoorbeeld' ?

Welke zin komt eerst?

1. Snijd de courgette in plakken.
2. Beleg vervolgens de pizza.
3. Verwarm de oven op 200 graden
4. Besmeer de plakken met een laagje tomatensaus.

Welke zinnen zijn niet waar
(meerdere antwoorden)

1. Een van de ingrediënten is 1 flinke courgette
2. Voor de topping gebruik je een bakplaat met bakpapier
3. De oven moet voorverwarmd op 220 graden
4. De bereiding kost 15 minuten

Wat is een ander woord voor geheel?
(regel 22)

1. een gedeelte
2. helemaal

Wat is een courgette?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Nederlands

Onderdeel luisteren

00:19

Hoeveel eieren gaan er in de mix?

1. 2
2. 3
3. 1

00:30

Waarom gebruikt ze havermelk?

1. Dat vindt ze lekker.
2. Ze heeft geen gewone melk in huis.
3. Dat is beter voor de pannenkoeken.

00:56

Waar ligt het aan of je 20 pannenkoeken of meer kunt bakken?

1. Hoe dik je pannenkoeken zijn.
2. Of je knoeit of niet.
3. Wie de pannenkoeken bakt.

01:24

Wat doet ze met het kwastje?

01:41

Hoe vaak smeert ze de pan in met boter?

1. Na elke pannenkoek.
2. Na vijf pannenkoeken.
3. Als de pan droog is.

01:47

Noem één soort beleg voor op de pannenkoek, volgens het filmpje.

01:24

Wat is belangrijk bij het beginnen met bakken?

1. Dat er veel boter in de pan zit.
2. Dat het vuur hoog staat.
3. Dat de pan goed heet is.

thema werken

Leg uit wat het woord betekent

OF

maak een zin met het woord

beroepen

Groepjes van 3

1. Welk beroep hoort bij welke sector?

2. Kies per groepje een beroep. 1 persoon uit het groepje opent in Teams de link op de laptop.

3. Bekijk het beroepenfilmpje en beantwoord de vragen.