Borp H3 herhalingsquiz

Welkom
3 MAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
3 MAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1e lesuur: 
- Herhalingsquiz
- Opdrachten maken naar hoe het ging
2ee lesuur:
- Herhalingsquiz
- Opdrachten maken naar hoe het ging

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1
Hoe betaal je?

Slide 3 - Tekstslide

Peter ruilt coronaproof zijn broodje pindakaas met Lisa voor haar broodje jam.

Dit is een voorbeeld van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 4 - Quizvraag

Lisa vindt het broodje pindakaas eigen niet lekker en verkoopt hem aan Wilbert.

Dit is een voorbeeld van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 5 - Quizvraag

Fredje koopt lunch liever bij de bakker.

Dit is een voorbeeld van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 6 - Quizvraag

Welk van de onderstaande is GEEN functie van geld
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen chartaal en giraal geld?

Slide 8 - Open vraag

Geld op je spaarrekening is een voorbeeld van giraal geld.
A
Ja, want het is niet tastbaar.
B
Ja, want ik kan dan met mijn pinpas betalen.
C
Nee, want het is tastbaar.
D
Nee, want met geld op je spaarrekening kan je niet betalen.

Slide 9 - Quizvraag

Meneer De Vries heeft op zijn bankrekening een debetsaldo van €32,45. Via de bank ontvangt hij €647,18 en betaalt hij €389,54. Bereken zijn nieuwe saldo.

Slide 10 - Open vraag

Paragraaf 2
Wat levert sparen op?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is GEEN spaarmotief?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen voor de winst
D
Sparen uit voorzorg

Slide 12 - Quizvraag

Je krijgt een vaste rente op je spaarrekening. In de krant lees je dat de rente gaat dalen. Is dat voor jou nadelig, voordelig of verandert er niets voor jou?
A
Nadelig, nu krijg je minder rente.
B
Voordeel, je krijg nu meer rente.
C
Er verandert niets, omdat je rente hetzelfde blijft.

Slide 13 - Quizvraag

Je hebt €200 op je spaardeposito staan. Hierover ontvang je een samengestelde rente van 2%. Welk bedrag staat er na 2 jaar op je spaarrekening?
A
€8
B
€8,08
C
€208
D
€208,08

Slide 14 - Quizvraag

Peter heeft €1.650 euro op zijn spaarrekening staan. Hij krijgt 2,4% enkelvoudige interest. Hoeveel euro rente krijgt hij in 5 jaar tijd?
A
€39,60
B
€198,-
C
€209,99
D
€1.650,-

Slide 15 - Quizvraag

Tijd over?
Zelf leren:
- Samenvatting maken
-  Ging de theorie nog niet zo goed? -> Blz 88 & 89
- Ging het rekenen niet zo goed? -> Blz 92 & 93

Slide 16 - Tekstslide

Paragraaf 3
Geld lenen kost geld!

Slide 17 - Tekstslide

Krediet is
A
een lening voor de aanschaf van een huis
B
een doorlopend krediet
C
een ander woord voor lening
D
koop op afbetaling

Slide 18 - Quizvraag

Je leent €4.000 en betaald terug in maandelijkse termijnen van €130. De looptijd van de lening is 3 jaar.
Bereken de kredietkosten
A
€130
B
€390
C
€680
D
€4.130

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een motief om te lenen?
A
Tijdelijk geldtekort opvangen
B
Onverwacht dringend geld nodig
C
Duurzaam consumptiegoed aanschaffen
D
Het doen van een grote uitgave, zoals het kopen van een huis

Slide 20 - Quizvraag

Voor het kopen van een huis sluit je een
A
consumptieve lening af.
B
hypothecaire lening af.
C
doorlopend krediet af.
D
salariskrediet af.

Slide 21 - Quizvraag

Annemarie heeft een doorlopend krediet van €10.000. Ze heeft daarvan €8.000 opgenomen. Ze lost €3.500 per jaar af.
2 jaar later wil ze €5.000 lenen om de keuken op te knappen. Is dit mogelijk?
A
Ja, want ze heeft op dat moment €9.000 ruimte om te lenen.
B
Ja, want €5.000 is minder dan de €10.000 die ze mag lenen.
C
Nee, want ze mag niet zomaar €5.000 lenen
D
Nee, want ze mag het doorlopend krediet niet voor de keuken gebruiken.

Slide 22 - Quizvraag

Paragraaf 4
Banken doen meer

Slide 23 - Tekstslide

Bedrijfskredieten
Consumptieve kredieten
Inkomens
Spaargeld
Consumptie-uitgaven

Slide 24 - Sleepvraag

Wisselkoers euro:
Poolse zloty. U koopt: 4,20. U verkoopt 4,24.

Je koopt 150 Poolse zloty's. Hoeveel euro betaal je daarvoor?

Slide 25 - Open vraag

Wisselkoers euro:
Deense kronen. U koopt: 7,39. U verkoopt 7,48.

Je hebt €250, hoeveel is dat waard in Deense kronen?

Slide 26 - Open vraag

Wisselkoers euro:
Marokkaanse dirham. U koopt: 10,80. U verkoopt 11,24.

Je verkoopt 1.200 dirham, hoeveel euro ontvang je?

Slide 27 - Open vraag

Wisselkoers euro:
Turkse lira. U koopt: 2,75. U verkoopt 2,82.

Je levert bij de bank 600 Turkse lira's in. Hoeveel euro krijg je?

Slide 28 - Open vraag

Tijd over?
Zelf leren:
- Samenvatting maken
-  Ging de theorie nog niet zo goed? -> Blz 88 & 89
- Ging het rekenen niet zo goed? -> Blz 92 & 93

Slide 29 - Tekstslide