Quiz Herhaling Ne

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe voel jij jezelf vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Waar vind je meestal de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de eerste twee alinea's van de tekst
B
In de titel en de bron van de tekst
C
In het middenstuk en de deelonderwerpen van de tekst
D
In de inleiding en het slot van de tekst

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent 'Na regen komt zonneschijn'?
A
Een leugen lijkt soms zijn doel te bereiken
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten
C
Je moet waardering hebben voor het kleine
D
Na een periode van tegenslag komt er een betere tijd

Slide 4 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met de uitdrukking 'Spreken is zilver, zwijgen is goud'?

Slide 5 - Open vraag

Globaal lezen
Oriënterend lezen
Intensief lezen
De tekst helemaal lezen
We kijken naar de titels, lay-out, alinea's, vetgedrukte woorden.
We bekijken de tekst en gaan op zoek naar de informatie die we nodig hebben.

Slide 6 - Sleepvraag

De burgemeester stond niet positief of negatief, maar ... tegenover het voorstel.
A
eentonig
B
essentieel
C
favoriet
D
neutraal

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is geen samengestelde zin?
A
Over drie minuten vertrekt de bus, maar ik ben nog niet klaar.
B
Volgende week dinsdag hebben we in totaal maar twee uurtjes les.
C
Voordat het feest begint, maakt Lianne zich mooi op.

Slide 8 - Quizvraag

Op welke manier kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 9 - Open vraag

Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bvn
D
lw

Slide 10 - Quizvraag

ZINSONTLEDING OF WOORDSOORTEN?

VOORZETSEL
A
zinsontleding
B
woordsoorten

Slide 11 - Quizvraag

ZINSONTLEDING OF WOORDSOORTEN?

LIJDEND VOORWERP
A
zinsontleding
B
woordsoorten

Slide 12 - Quizvraag

ZINSONTLEDING OF WOORDSOORTEN?

ONDERWERP
A
zinsontleding
B
woordsoorten

Slide 13 - Quizvraag

ZINSONTLEDING OF WOORDSOORTEN?

PERSOONSVORM
A
zinsontleding
B
woordsoorten

Slide 14 - Quizvraag

ZINSONTLEDING OF WOORDSOORTEN?

Ik// geef// mijn fiets// aan mijn broertje.
A
zinsontleding
B
woordsoorten

Slide 15 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'zijn' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 16 - Quizvraag

Hoort de naam "onderwerp" bij zinsdeelontleding of bij woordsoorten?
A
zinsdeelontleding
B
woordsoorten

Slide 17 - Quizvraag

Hoort de naam "voorzetsel" bij zinsdeelontleding of bij woordsoorten?
A
zinsdeelontleding
B
woordsoorten

Slide 18 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 19 - Quizvraag

Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 20 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 21 - Quizvraag

Hij eet elke dag een kiwi en drie appels.
A
tt
B
vt

Slide 22 - Quizvraag

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"beschadigt" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 23 - Quizvraag

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"verwoest" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 24 - Quizvraag

Het werkwoord dat je op de lege plek moet invullen is .....

Het is een goede gewoonte van je dat je het geleerde af en toe ...... (herhalen).


A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 25 - Quizvraag

Het werkwoord dat je op de lege plek moet invullen is .....

We hadden afgesproken naar Zwitserland te gaan en aldus ...... (geschieden).


A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 26 - Quizvraag

Persoonsvorm tt:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 27 - Quizvraag

Is het onderstreepte werkwoord de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt) of het voltooid deelwoord (vd)?

Dat is nog nooit gebeurd!
_______
A
pv tt
B
vd

Slide 28 - Quizvraag

Spel de persoonsvorm tt:
Ik (branden)........... mezelf aan de kaars
A
brand
B
brandt

Slide 29 - Quizvraag

'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, lijken' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Welk cijfer zou jij jezelf geven voor deze quiz?
110

Slide 32 - Poll