In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Medewetgeving
Controleren kabinet
Recht van initiatief
Recht van amendement
Stemrecht
Budgetrecht
Vragenrecht
Recht van motie
Recht van enquete
Recht van interpellatie
Slide 1 - Sleepvraag
Medewetgeving
Recht van initiatief
Recht van amendement
Stemrecht
Budgetrecht
Zelf wetsvoorstellen indienen.
Wijzigingen in een wetsvoorstel.
Stemmen over een wetsvoorstel.
Begroting goedkeuren of afkeuren
Slide 2 - Sleepvraag
Controleren van het kabinet
Vragenrecht
Recht van interpellatie
Recht van motie
Recht van enquete
Schriftelijke en mondelinge vragen.
Spoeddebat, minister ter verantwoording roepen.
Uitspraak over een minister.
Onderzoek instellen.
Slide 3 - Sleepvraag
De Tweede Kamer mag ook zelf wetsvoorstellen doen. Dit is het:
A
recht van interpellatie.
B
motierecht.
C
recht van initiatief
D
stemrecht.
Slide 4 - Quizvraag
De Tweede Kamer mag over wetsvoorstellen stemmen. Dat is het:
A
motierecht.
B
vragenrecht.
C
recht van amendement.
D
stemrecht.
Slide 5 - Quizvraag
Het recht van interpellatie houdt in dat de Tweede Kamer:
A
een motie van wantrouwen tegen een minister mag indienen.
B
het recht heeft een minister in een spoeddebat om uitleg te vragen.
C
wetsvoorstellen in mag dienen.
D
een wetsvoorstel van een minister mag afkeuren.
Slide 6 - Quizvraag
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1.In een motie geeft de Tweede Kamer haar mening over iets. 2. Tweede Kamerleden mogen wel stemmen over een wetsvoorstel, maar ze mogen geen wetsvoorstel wijzigen.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 7 - Quizvraag
Een Kamerlid roept de minister van Justitie voor een spoeddebat naar de Tweede Kamer. Van welk recht maakt het Kamerlid gebruik?
A
Recht van initiatief.
B
Enquêterecht.
C
Recht van interpellatie.
D
Recht van amendement.
Slide 8 - Quizvraag
Een Kamerlid wil graag dat een minister in zijn wetsvoorstel een wijziging aanbrengt. Van welk recht maakt het Kamerlid gebruik?
A
Recht van interpellatie.
B
Recht van amendement.
C
Stemrecht.
D
Recht van initiatief.
Slide 9 - Quizvraag
De Kamerleden keuren een wetsvoorstel van een minister goed. Van welk recht maken de Kamerleden gebruik?
A
Recht van interpellatie.
B
Recht van amendement.
C
Stemrecht.
D
Recht van initiatief.
Slide 10 - Quizvraag
Leg in je eigen woorden uit wat er er gebeurt op Prinsjesdag.
Slide 11 - Open vraag
Leg in eigen woorden het verschil uit tussen een regering en kabinet:
Slide 12 - Open vraag
Stel de PVDA wordt in de komende verkiezingen de grootste partij, willen die dan liever samenwerken met GroenLinks of de VVD, leg je antwoord uit:
Slide 13 - Open vraag
Leg in je eigen woorden uit wat een compromis is:
Slide 14 - Open vraag
Noem twee stappen die na de verkiezingsuitslag nog genomen moet worden:
Slide 15 - Open vraag
Noem een verschil tussen de Eerste en de Tweede kamer
Slide 16 - Open vraag
Hoeveel zetels heb je minimaal nodig om te kunnen regeren?
A
51
B
76
C
101
D
150
Slide 17 - Quizvraag
Hoeveel zetels zijn er in de Tweede Kamer?
A
50
B
100
C
150
D
175
Slide 18 - Quizvraag
Bedenk een compromis tussen de voor- en tegenstanders van de avondklok:
Slide 19 - Open vraag
Als je gaat stemmen maak je gebruik van je:
A
Actieve kiesrecht
B
Passieve stemrecht
Slide 20 - Quizvraag
De Tweede Kamer heeft twee taken: de controlerende en de wetgevende. Geef aan bij welke taak van de Tweede Kamer elk recht hoort.
Controlerende taak
Wetgevende taak
Recht van initiatief
Recht van interpellatie
Recht van amendement
Recht van enquete
Slide 21 - Sleepvraag
Waaruit uit bestaat Het Parlement?
A
Tweede Kamer+ Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Eerste Kamer
D
Koning+Ministers
Slide 22 - Quizvraag
Welk recht heeft de Eerste Kamer niet?
A
Motie
B
Parlementaire enquête
C
Stemrecht
D
Recht van initiatief
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekent het woord constitutionele in het begrip constitutionele monarchie?
A
De koning heeft absolute macht
B
De koning heeft geen macht
C
Een land met een monarchie
D
Macht koning vastgelegd in grondwet
Slide 24 - Quizvraag
Het kabinet wordt gecontroleerd door:
A
De regering
B
Ministers
C
Het parlement
D
Europees Parlement
Slide 25 - Quizvraag
Geert Wilders maakt deel uit van:
A
Coalitie
B
Kabinet
C
Oppositie
D
Eerste Kamer
Slide 26 - Quizvraag
Op Prinsjesdag wordt ............. voorgelezen en de .......... gepresenteerd
A
rede, miljardennota
B
planning en kosten
C
begroting, plannen
D
troonrede, miljoenennota
Slide 27 - Quizvraag
Wat zit er NIET in het Prinsjesdag-koffertje?
A
De Troonrede
B
De rijksbegroting
C
De Miljoenennota
D
Slide 28 - Quizvraag
Prinsjesdag valt altijd op
A
De derde dinsdag van september
B
De tweede dinsdag van september
C
Op 18 september
Slide 29 - Quizvraag
Wat is Prinsjesdag?
A
Prinsen hebben vandaag feest
B
Koning treedt af
C
Koning blikt terug op afgelopen jaar
D
Kabinet maakt plannen voor komend jaar bekend
Slide 30 - Quizvraag
Hierin wordt een uitleg gegeven van de plannen die de regering heeft voor het komende jaar
A
Miljoenennota
B
Prinsjesdag
C
Troonrede
D
Regeerakkoord
Slide 31 - Quizvraag
Verschil tussen regering en kabinet. Maak de zin af: De koning zit wel in ....
Slide 32 - Open vraag
Noem een belangrijke functie van de koning en leg deze uit:
Slide 33 - Open vraag
Ministers zijn lid van de Tweede Kamer. Klopt deze uitspraak?
A
Ja, want de ministers zitten in de zaal van de Tweede Kamer
B
Ja, want ministers zijn gekozen bij de verkiezingen
C
Nee, want ministers zijn GEEN lid van de Tweede Kamer
D
Nee, want ministers komen nooit in de Tweede Kamer
Slide 34 - Quizvraag
Hoeveel stemmen zijn er nodig om een wet aangenomen te krijgen door de Tweede Kamer?
A
51 stemmen
B
76 stemmen
C
101 stemmen
D
150 stemmen
Slide 35 - Quizvraag
Wat staat er in het regeerakkoord?
A
de uitgaven voor het komende jaar
B
de plannen voor het komende jaar
C
de plannen voor de komende vier jaar
D
de uitgaven voor de komende vier jaar
Slide 36 - Quizvraag
Zet de stappen van het wetsvoorstel in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
Slide 37 - Sleepvraag
Wat zie je hier!?
A
De regering
B
Het kabinet
C
De Tweede Kamer
D
Ministers
Slide 38 - Quizvraag
Persoon die gaat bekijken welke politieke partijen met elkaar willen regeren.
A
coalitiekabinet
B
verkenner
C
informateur
D
compromis
Slide 39 - Quizvraag
Verkenner:
A
Een kabinet waarin twee of meer partijen met elkaar samenwerken.
B
Persoon die gaat bekijken welke politieke partijen met elkaar willen regeren.
C
Persoon die onderzoekt welke partijen met elkaar het beste kunnen en willen regeren.
D
Tussenoplossing waar meerdere partijen zich in kunnen vinden.
Slide 40 - Quizvraag
Persoon die onderzoekt welke partijen met elkaar het beste kunnen en willen regeren.
A
coalitiekabinet
B
verkenner
C
informateur
D
compromis
Slide 41 - Quizvraag
Informateur
A
Een kabinet waarin twee of meer partijen met elkaar samenwerken.
B
Persoon die gaat bekijken welke politieke partijen met elkaar willen regeren.
C
Persoon die onderzoekt welke partijen met elkaar het beste kunnen en willen regeren.
D
Tussenoplossing waar meerdere partijen zich in kunnen vinden.
Slide 42 - Quizvraag
Een overeenkomst tussen coalitiepartijen over het te voeren beleid in de regeerperiode van vier jaar.
A
formateur
B
regeerakkoord
C
compromis
D
informateur
Slide 43 - Quizvraag
Waarom moet een kabinet soms aftreden?
Slide 44 - Open vraag
Noem tenminste 4 ministeries
Slide 45 - Woordweb
Leg uit waarom een minister nooit in de Tweede Kamer kan zitten:
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.