b1b Week van 9-10 Persoonlijke voornaamwoorden zelfstandig oefenen

we gaan eerst deze LessonUp als test doen.
Die hoef je vervolgens niet meer te maken via Classroom.

De rest van het huiswerk komt straks op het bord.
Ga naar Classroom. De test zet ik zo klaar.



1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

we gaan eerst deze LessonUp als test doen.
Die hoef je vervolgens niet meer te maken via Classroom.

De rest van het huiswerk komt straks op het bord.
Ga naar Classroom. De test zet ik zo klaar.



Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Pnv. ond
pnv.  niet ond
I
ik
me
mij
You
jij
you
jou
He
hij
him
hem
She
zij
her
haar
It
het
it
het
We
wij
us
ons
You
jullie
you
jullie
They
zij
them
hen

Slide 2 - Tekstslide


Alle dieren en dingen zijn altijd:    it.

The cat is hungry. It is hungry.
The dog is nice. It is nice.
The car is red. It is red.






Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 4 - Tekstslide

Object and subject pronouns
1. Wanneer gebruik ik de object pronouns?
2. Wat zijn de object pronouns?
3. Wanneer gebruik ik de subject pronouns?
4. Wat zijn de subject pronouns?

Slide 5 - Tekstslide

Fill in the right subject pronoun:
I have a dog and ..... is called Buddy.
A
he
B
she
C
it
D
they

Slide 6 - Quizvraag

What is the subject pronouns in this sentence: She wants it
A
She
B
wants
C
it

Slide 7 - Quizvraag

Choose the right subject pronoun.

The car
A
He
B
It
C
You
D
She

Slide 8 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.

_____ like school. (ik)
A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het subject pronoun in de volgende zin?
'They want to talk to you'
A
You
B
They

Slide 10 - Quizvraag

A subject pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 11 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.
_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 12 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.
_____ like school. (ik)


A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 13 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ ?
A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Nice to meet ____
A
you
B
your
C
yours

Slide 15 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
She loves ______ (jij).
A
you're
B
you
C
yours
D
your

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
My dog kisses ______ (mij).
A
I
B
my
C
me

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.

The teacher likes ______ (mij).
A
I
B
my
C
me
D
i

Slide 19 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
We're waiting for ___
A
he
B
his
C
him

Slide 20 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
I can see _____ (ze/hen).
A
me
B
her
C
them
D
it

Slide 21 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Jim doesn't like ____
A
I
B
my
C
me
D
mine

Slide 22 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Can you help ____
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 23 - Quizvraag

This week

Eerst gaan we samen een Lessonup als test doen
Daarna
Alles wat op opnieuw maken staat.
Maken als eerste
H Speaking and Stones.
I Writing and grammar.


Eerst de methode af en dan pas dat!!
Klaar Slim Stampen wn/of de gimkits van deel 2 so (in Classroom)
Verder staat er in Classroom bij Chapter 1 huiswerk een Lessonup klaar over de subject en object pronouns.


Slide 24 - Tekstslide