Ik ga naar school. Ik vind dat leuk.
Jan-Jaap is schilder. Jan-Jaap gaat morgen ons huis verven.
Claudia is ziek. Zij blijft thuis.
Het raam staat open. Ik doe het raam nu dicht.
Ik ga naar school, want dat vind ik leuk.
Jan-Jaap is schilder en gaat morgen ons huis verven.
Omdat Claudia ziek is, blijft zij thuis.
Het raam staat open, maar ik doe het raam nu dicht.