Hoi allemaal, vandaag gaan we hoofdstuk 3 herhalen.
Dit hoofdstuk gaat over "we gaan voor de winst"
3.1 gaat over de soorten kosten en hoe je de verkoop- en consumentenprijs berekend.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie en OndernemenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Toetsvoorbereiding H3
Hoi allemaal, vandaag gaan we hoofdstuk 3 herhalen.
Dit hoofdstuk gaat over "we gaan voor de winst"
3.1 gaat over de soorten kosten en hoe je de verkoop- en consumentenprijs berekend.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wat is een omschrijving van toegevoegde waarde?
Slide 3 - Open vraag
Wat heeft meer toegevoegde waarde
A
Bouwmateriaal om een voordeur zelf te kunnen maken
B
Een voordeur
Slide 4 - Quizvraag
Foto camera's kun je kopen bij een fotospeciaalzaak maar ook bij Bol.com. de fotocameraspecialist is meestal duurder dan Bol.com. Wat is de toegevoegde waarde die een fotospeciaalzaak toevoegt in vergelijking met bol.com
Slide 5 - Open vraag
Jan is boer, welke 4 productiefactoren ken je, wat is de beloning voor deze productiefactoren en geef van elk een voorbeeld.
Slide 6 - Open vraag
Bakker Jan heeft 25.000 euro per jaar aan vaste kosten. Elk brood heeft aan variabele kosten € 0,05 Jan bakt en verkoopt per jaar 80.000 broden. Bereken de kostprijs van 1 brood.
Slide 7 - Open vraag
vaste kosten
variabele kosten
verzekerings
kosten
hypotheek
kosten
afschrijving meubels
personeelskosten via uitzendbureau (bij drukte)
brandstof voor bezorgscooter
Personeelskosten
Slide 8 - Sleepvraag
De kosten van de verzekering (vaste kosten) van bakker Jan worden verhoogd met 3000 euro per jaar. Jan verkoopt nog steeds 80.000 broden per jaar. Wat doet dit met de kostprijs van 1 brood (met berekening).
Slide 9 - Open vraag
Wat betekend investeren
Slide 10 - Open vraag
Wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen en waarom gebeurt dit steeds meer en geef een voorbeeld
Slide 11 - Open vraag
Klaas heeft voor zijn pizzaria een scooter die 100 km kan rijden op 1 liter benzine. Er een nieuwe scooter op de markt gekomen die een verbruik heeft van 130 km per liter. Een liter bezine kost €1,50. Klaas rijdt per jaar 10500km. als hij de nieuwe scoorter gaat kopen zal zijn afschrijvingskosten met €100,- per jaar toenemen. Moet hij de nieuwe scooter kopen?
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Video
Wat is het verschil tussen de verkoopprijs en de consumentenprijs?
Slide 14 - Open vraag
Jan verkoopt fietsen, hij koopt deze in voor €250,- en rekent met een brutowinstmarge van 20%. De btw is 21%. Wat is de consumentenprijs?
Slide 15 - Open vraag
Hoe bereken je de brutowinst en het nettoresultaat
Slide 16 - Open vraag
Is de brutowinstmarge voor elk bedrijf hetzelfe?
Slide 17 - Open vraag
Wat is arbeidsproductiviteit en hoe kun je die verhogen
Slide 18 - Open vraag
Jan verkoopt per jaar 800 telefoons voor € 200 p/s Hij koopt deze in voor €110 p/s Hij betaald aan huur de eerste 6 maanden €450 en de restand van het jaar €550. De andere kosten per jaar zijn €2000 Wat is het netto resultaat van Jan dat jaar?
Slide 19 - Open vraag
In de fietsfabriek maken ze per week 300 fietsen. Er werken 4 mensen en die werken elk 25 uur per week. Wat is de arbeidsproductiviteit per uur?
Slide 20 - Open vraag
Als de arbeidsproductiviteit omhoog gaat is dit
A
Gunstig want de variabele kosten worden verdeeld over meer producten
B
Gunstig want de vaste kosten worden verdeeld over meer producten
C
Ongunstig want de variabele kosten worden verdeeld over minder producten
D
Ongunstig want de vaste kosten worden verdeeld over minder producten
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Video
Hier zie je een vraaglijn, hoeveel producten worden er verkocht bij een prijs van €3,- en hoeveel als er een korting van 50% wordt gegeven?
Slide 23 - Open vraag
Het zijn top tijden voor deze ondernemer, de vraag naar het product stijgt heel erg, verschuift de vraaglijn dan naar links/rechts/of niet?
Slide 24 - Open vraag
Hoeveel omzet wordt er gemaakt bij een prijs van €3,- en hoeveel bij €1,50
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Video
Jan heeft een fietsenfabriek, hij verkoopt 10.000 fietsen per jaar. Zijn concurrenten verkopen samen 100.000 fietsen per jaar. Wat is Jan zijn marktaandeel ?
Slide 27 - Open vraag
Zorg dat je de marktvormen en soorten goederen kent.
Zie ook samenvatting
Marktvorm Aanbieders Product
Monopolie Eén aanbieder Homogeen
Oligopolie Weinig aanbieders Heterogeen
Volkomen concurrentie Veel aanbieders Homogeen
Monopolistische concurrentie Veel aanbieders Heterogeen
Goederen indeling
Homogene goederen = goederen waarbij het voor de vrager niet uitmaakt wie het levert, omdat de kwaliteit gelijk is (bijv zout)
Heterogene goederen = goederen waarbij het voor de vrager wel uitmaakt wie het levert, omdat de kwaliteit verschilt (bijv. cola)
Slide 28 - Tekstslide
Wat is kartelvorming?
Slide 29 - Open vraag
Jan heeft een marktaandeel van 23% in de appelbusiness. Zijn buurman 16%, die verkoopt per jaar 100.000 kilo appels. hoeveel kilo verkoopt Jan