Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 2 - Tekstslide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden:

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Houdt je broer van detectives of herkent hij zich niet in politieagenten?
2. Ik vind het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering verstuurt. 
3. Mijn wang bloedt altijd als ik mij snijd tijdens het scheren.
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek bestelt?

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 6 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
1. De politie verrichtte wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans maakte, duimde Janita voor mij.
3. We durfden niet te kijken toen de geheime politie op de deur bonkte.
4. Terwijl ik tobde over mijn cijfers, kraste Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 8 - Tekstslide

Het Kofschip +X gebruik je bij:
A
pvtt, vd
B
pvvt, vd
C
pvtt, pvvt, vd
D
pvvt, vd, ovd

Slide 9 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

De hockeyers ........... op het veld op te gaan na een racistische opmerking van de tegenpartij. (weigeren)
A
weigeren
B
weigerde
C
weigerden
D
wogeren

Slide 10 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

De politie ............ de relschoppers naar een plein om ze te arresteren. (leiden)
A
leide
B
leidden
C
leidde
D
leiden

Slide 11 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 12 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord:
A
is sowieso verleden tijd
B
dan is de pv altijd een vorm van 'zijn, worden of hebben'
C
antwoord A, B en D
D
kan eindigen op een 't', een 'd' en 'en'

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 15 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 17 - Quizvraag

Werkwoord als bijv.nw.
Sommige woorden zijn afgeleid van een werkwoord. 
Ik ben altijd de gebeten hond. (van een vdw)
De bijtende hond werd gevangen door zijn baas. (van een odw)

Schrijfwijze: altijd zo kort en eenvoudig mogelijk. 

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoord als bijv.nw.
Voltooid deelwoord op -en? --> bnw ook op -en 
               De deur is gesloten. --> De gesloten deur. 

Voltooid deelwoord op -d of -t? --> bnw maken door +e en zo kort mogelijk.

Slide 19 - Tekstslide

Het ... (verbreden) fietspad is mooi aangelegd.

Slide 20 - Open vraag

De ... (verbazen) man zat achter in de klas te kijken naar de geweldige docent.

Slide 21 - Open vraag

De ... (blaffen) hond trok aan de lijn.

Slide 22 - Open vraag

Wat is een stoffelijk, bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.
B
Dat zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
C
Dat zegt iets over het materiaal van het bijvoeglijk naamwoord.
D
Dat zegt iets over het materiaal van het zelfstandig naamwoord.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
koperen
B
mooie
C
rode
D
gezellige

Slide 24 - Quizvraag

Wat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
riet
B
wol
C
goud
D
ovaal

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een stoffelijk BN?
De …… tafel.
A
vierkante
B
verkleurde
C
houten
D
ruwe

Slide 26 - Quizvraag

Ik (waxen) mijn benen gisteravond.

Slide 27 - Open vraag

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Slide 28 - Open vraag

Hoe oud (worden) je tante morgen?

Slide 29 - Open vraag

De (vergroten) foto hangt aan de muur.

Slide 30 - Open vraag