Erfelijkheid les 1

Lesdoelen
  • Je weet wat het genotype is
  • Je weet waar je erfelijke informatie vandaan komt
  • Je weet wat het fenotype is
  • Je weet hoe het fenotype tot stand komt
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
  • Je weet wat het genotype is
  • Je weet waar je erfelijke informatie vandaan komt
  • Je weet wat het fenotype is
  • Je weet hoe het fenotype tot stand komt

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al over het onderwerp erfelijkheid?
Erfelijkheid

Slide 2 - Woordweb

Genotype

  • zaadcel (23)
  • eicel(23)
  • bevruchte eicel(46)

Slide 3 - Tekstslide

Hoe ontstaat het genotype?

Slide 4 - Tekstslide

Genotype= De erfelijke eigenschappen die in genen vastliggen
Fenotype= jouw uiterlijk, hoe je eruit ziet
Genotype= De erfelijke eigenschappen die in genen vastliggen.

Fenotype= jouw uiterlijk, hoe je eruit ziet.

Slide 5 - Tekstslide

Fenotype




  • genotype
  • milieu
  • kan door milieu invloeden veranderen

Slide 6 - Tekstslide

Fenotype = Genotype + milieu

Slide 7 - Tekstslide

Genotype & Fenotype

Slide 8 - Tekstslide

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 9 - Tekstslide

aangeboren blindheid
A
genotype
B
fenotype

Slide 10 - Quizvraag

Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 11 - Quizvraag

Hebben alle spiercellen van een man hetzelfde genotype of hebben ze een verschillend genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillend genotype

Slide 12 - Quizvraag

Wat is van invloed op je fenotype
A
alleen genotype
B
genotype en leeftijd
C
invloeden milieu en leeftijd
D
genotype en invloeden uit milieu

Slide 13 - Quizvraag


Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 14 - Quizvraag


Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 15 - Quizvraag

Wat verandert er wel en wat niet?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: genotype wel: fenotype
C
niet: genotype wel: fenotype
D
niet: genotype niet: fenotype

Slide 16 - Quizvraag

Is het lesdoel behaald ?
Wie kan uitleggen wat het verschil tussen een fenotype en genotype is ? 
Benoem bij beide een voorbeeld.

Slide 17 - Tekstslide