Bron 1 Eeuwenlang bleef in de middeleeuwen het boerenleven onveranderd. De Duitse geleerde Sebastian Münster (1488–1552) schreef bijvoorbeeld over de boeren:
“De derde stand zijn de mensen op het veld, in de dorpen en de boerderijen en worden boeren of landbouwers genoemd. Dit omdat zij op het land gewassen verbouwen om het vrucht te laten geven.
Ze leiden een slecht en armzalig leven. Het ene boerendorp leeft gescheiden van het andere en ieder leeft voor zichzelf met zijn gezin en vee. Hun huizen zijn hutten van hout, aangesmeerd met klei en gedekt met stro. Hun eten bestaat uit zwart brood van rogge en brij van haver soms gekookt met erwten of linzen. Ze drinken alleen water of melk. Een lang hemd is hun kleding, een stuk leer vastgebonden met een riem is hun schoeisel en ze dragen een vilten hoed.
Ze hebben nooit rust. Vroeg en laat moeten ze werken. Ze hebben geen handwerkslieden tot hun beschikking in de dorpen. Hun heer moeten ze het hele jaar dienen: de akkers inzaaien, de oogst snijden en in de schuren brengen, hout hakken en sloten graven. Er is niets wat dit arme volk niet zelf moet doen. Deze zware verplichtingen kennen ook gevaren. Geen enkele boog kan te strak gespannen zijn, want dan zal zij breken.”