Spellingsregels in een notendop

Quick recap spelling
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quick recap spelling

Slide 1 - Tekstslide

Meervoudsvormen

Slide 2 - Tekstslide

-iën of -ieën
Let op de klemtoon!

Kolonie --> koloniën
Braderie --> braderieën

Slide 3 - Tekstslide

Het meervoud van: cliché

Slide 4 - Open vraag

's of s?
Bij uitspraakproblemen:
baby --> baby's
opa --> opa's
portemonnee --> portemonnees
cliché --> clichés
controle --> controles (schjwa)

Slide 5 - Tekstslide

Onbeklemtoonde -ik/-es
Monnik --> moniken
Leeuwerik --> leeuweriken
Dreumes --> dreumesen
Perzik --> perziken

Slide 6 - Tekstslide

Het meervoud van: socioloog

Slide 7 - Open vraag

Verenkeling en verdubbeling
socioloog --> sociologen
kaas --> kazen
bed --> bedden
pot --> potten

Slide 8 - Tekstslide

Het meervoud van: orchidee

Slide 9 - Open vraag

f --> v en s --> z
steekproef --> steekproeven
zeesluis --> zeesluizen
baas --> bazen
poes --> poezen
kloof --> kloven

Slide 10 - Tekstslide

Tussen -s?
Hoor je de s? Schrijf de s!
Lastig te horen? 
Stationsstraat
Afdelingschef

Vervang het tweede deel door een woord dat met een andere letter dan de s begint: afdelingshoofd

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wel een punt

  1.  einde mededelende zin
  2.  afkorting: na ieder afgekort woord. Woord wordt helemaal uitgesproken (n.a.v. ). 
        let op: havo en vwo 


Geen punt

  1.  einde zin na afkorting met een punt 
  2. Zin die al eindigt met een ander leesteken.  
  3. Zin die eindigt met merknaam met uitroepteken (Joop!)

Slide 13 - Tekstslide

Typ de volgende afkorting goed over:
maw (met andere woorden)

Slide 14 - Open vraag

Beletselteken
- Als een woord of zin niet wordt afgemaakt.
Jan riep: ‘Wacht even op m...’ Maar Anja hoorde hem al niet meer.

- Om een langere pauze aan te geven. 
Ik ... hou toch ... van jou!

Slide 15 - Tekstslide

komma
- Tussen twee werkwoorden bij een samengestelde zin

- Meestal voor voegwoorden (maar, omdat, zodat, etc.)

- Tussen delen van een opsomming (een rode, zachte en grote poef)


Slide 16 - Tekstslide

Plaats in de volgende zin komma's:
Ik heb zin in de vakantie omdat ik dan niet aan komma's hoef te denken.

Slide 17 - Open vraag

Waar zet je de komma? Noteer alleen het woord voor de komma met de komma erachter.

Nu ik er langer over nadenk vind ik het geen gek idee.

Slide 18 - Open vraag

Een komma is belangrijk...

Slide 19 - Tekstslide

Puntkomma
Met een puntkomma geef je aan dat de delen voor en na de puntkomma bij elkaar horen. 

Tussen 2 zinnen die heel nauw met elkaar samenhangen
Frank was laat; zijn fiets bleek gestolen. 
Iedereen heeft het proefje gedaan; Jesse is alleen de resultaten vergeten te noteren. 
In een opsomming. 
Let op: aan het eind van de opsomming schrijf je een punt. 
Ons weekmenu bestaat uit:
- aspergesoep;
- gestoofde aardappels uit de oven;
- langzaam gegaard stoofvlees. 

Slide 20 - Tekstslide

Plaats de puntkomma op de juiste plek in de zin. Schrijf alleen het woord voor de puntkomma op en de puntkomma zelf:
Sep heeft een baantje in het zwembad hij wil later badmeester worden.

Slide 21 - Open vraag

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

ik heb veel geleerd deze les namelijk hoe je punten komma's en puntkomma's gebruikt

Slide 22 - Open vraag

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Video

Dubbele punt
Als aankondiging van een opsomming
Dit ga je doen: 
- je opent de colafles;
- je voegt de Mentos toe. 
Als aankondiging van een uitleg of een voorbeeld.
Let op: geen hoofdletter na dubbele punt
Je kunt kiezen: je werkt in een groepje van drie of je werkt alleen. 
Als aankondiging van een citaat. 
Let op: je schrijft wel een hoofdletter. 
Carola zegt: 'Laat mij maar alleen werken, daar houd ik van.'

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Bij citaten
'Luister naar me!' riep tante Bea.
Pieter zei: 'Ik hoor je niet.'
'Ik ga naar huis', zei Jan. 'Zie ik jullie morgen?'
'Je kunt ervan uitgaan,' zei Mel, 'dat ik erbij ben.'
Als je nadruk wilt leggen op een woord of zin. 
Kon je het woord 'onmiddellijk' goed spellen?
Als het woord op een ironische manier (spottend) gebruikt wordt.
Toen de halve klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.

Bij directe rede
'Three, two, one - we have a lift off,' galmde de stem in de controlekamer.
Bij een zelfbedacht woord
Om mensen aan het lezen te houden, wordt literatuur soms 'verstript'.

Slide 27 - Tekstslide

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

De kleuter schreeuwde naar zijn vader, Ik wil niet naar bed?

Slide 28 - Open vraag

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

ik hou niet van appeltaart zei ik

Slide 29 - Open vraag

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

Je hebt de keuze je gaat luisteren of je verlaat het lokaal.

Slide 30 - Open vraag

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
cappucino
B
luxueus
C
verukkelijk
D
kostenloos

Slide 31 - Quizvraag

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
pannenkoek
B
altans
C
sms-en
D
hartelust

Slide 32 - Quizvraag

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
resensie
B
exeem
C
failisement
D
woordvoerster

Slide 33 - Quizvraag

Oefendictee

Slide 34 - Tekstslide