Les 10: Hoe maak je een toets?

Les 10: Hoe maak je een toets?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 10: Hoe maak je een toets?

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les:
  • Weet jij hoe je een toets maakt
  • Weet jij welke soort vragen je kunt verwachten bij een toets
  • Weet jij hoe je een antwoord goed formuleert
Leerdoelen deze les

Slide 2 - Tekstslide

  • Zorg dat je vooraf ook genoeg geslapen en gegeten hebt.
  • Ga vóór de toets naar de wc.
  • Leg de spullen die je nodig hebt op tafel.
Wat doe je vooraf?
-blauwe pen => nooit met potlood schrijven!
-potlood om mee te tekenen (bijv. voor wiskunde en biologie)
-gum
-een geodriehoek
-rekenmachine
-laptop als de toets digitaal wordt afgenomen

Slide 3 - Tekstslide

=> Noteer LEESBAAR bovenaan je antwoordenblad:
  1. je voor- en achternaam
  2. de naam van je docent
  3. je klas
  4. de versie (A of B, zie opgavenblad)
  5. naam van het vak en de datum
Wat doe je voordat je echt begint?

Slide 4 - Tekstslide


  • Luister goed naar de instructies die de docent geeft.
  • Lees goed de instructies op het opgavenblad.
  • Kijk ook of er eventuele opmerkingen op het bord staan.
  • Vraag eventueel of je op het opgavenblad aantekeningen mag maken.
Instructie docent 
  • Lees vooraf de vragen snel door voordat je begint met beantwoorden. Zo heb je een idee van de lengte en zie je al welke vragen makkelijk te beantwoorden zijn en welke moeilijk. Tijdens de toets kun je dan afwegen hoe lang je met een vraag bezig kan zijn.
  • Houd tijdens de toets de tijd goed in gaten. Zorg voor een horloge of dat je klok kan zien. Zorg ook dat je weet tot hoe laat je aan de toets mag werken (hoe laat is het lesuur afgelopen).

Slide 5 - Tekstslide

  • Zorg dat je LEESBAAR schrijft (al de docent het niet kan lezen, kunnen er ook geen punten worden toegekend).
  • Schrijf op de lijntjes.
  • Zet nummers in de kantlijn.
  • Sla een regel over na elke vraag of na elk onderdeel.
  • Streep een fout 1x door, ga niet krassen.
Tijdens de toets

Slide 6 - Tekstslide

Soorten vragen:
  • multiple choice
  • open vraag
  • gesloten vraag
  • vergelijking
welke soorten vragen ken jij?

Slide 7 - Woordweb

Lees de opgave zorgvuldig door. Bedenk voor jezelf wat er wordt gevraagd.
Probeer altijd een antwoord op te schrijven.
Opgaven die na proberen echt niet lukken, kun je even overslaan.
Zet een sterretje in de kantlijn zodat je later niet vergeet de opgave alsnog te proberen.
Tijdens de toets
Vragen beantwoorden..?

Slide 8 - Tekstslide

  • Altijd één goed antwoord, één antwoord dat heel dichtbij het antwoord komt en één antwoord dat zeker niet goed is. 
  • Er staan sleutelwoorden in de vraag (let op woorden als niet, soms, altijd).
  • Schrijf de juiste letter duidelijk op in HOOFDLETTERS: A-B-C-D

Multiple Choice vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Open vragen: Dit zijn vragen die met Hoe, Waar, Waarom, Wanneer, Wat, Welke of Wie beginnen.

Gesloten vragen: Dit zijn vragen die met een werkwoord beginnen. Die kun je met ja/nee of juist/onjuist beantwoorden. Een multiple choice vraag is ook een gesloten vraag.
Open en gesloten vragen
Open vraag: Waarom werd Julius Caesar vermoord?

Foute manier van beantwoording: Hij wilde alles zelf beslissen.

Juiste manier: Julius Caesar werd vermoord, omdat hij alles zelf wilde beslissen.

Slide 11 - Tekstslide

Gebruik de HOUD-methode!
  1. Herhaal de vraag
  2. Omdat achter de vraag zetten
  3. Uitleg: geef nu de uitleg die antwoord geeft op de vraag
  4. Daarom/daardoor: hiermee eindig je het antwoord.
Open vragen beantwoorden
Open vraag: Waarom werd Julius Caesar vermoord?

Foute manier van beantwoording: Hij wilde alles zelf beslissen.

Juiste manier: Julius Caesar werd vermoord, omdat hij alles zelf wilde beslissen.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld:
  • Leg uit waarom …. sneller is dan…? 
  • Waarom werkt …. beter dan….?
  • Waarom draagt …. wel bij aan iets en …. niet? 
Voorbeeld:
Hoe verschilt kunstwerk X van kunstwerk Y wat betreft kleurgebruik?

Hierbij moet je verschillen en/of overeenkomsten ontdekken.

Hoe geef je antwoord:
  1. In je antwoord moeten beide onderdelen genoemd worden! 
  2. Gebruik ook hier de HOUD-methode!
Vergelijkingsvraag beantwoorden

Slide 13 - Tekstslide


  • Verbeter eventueel nog wat maar ga niet aan jezelf twijfelen.
  • Controleer of op elk blaadje je naam staat.
  • Nummer de bladzijden die je gebruikt hebt.
  • Leg je gemaakte werk op de hoek van je tafel.
  • Check of je alle opgaven hebt gemaakt, en of je niet de laatste pagina bent vergeten.
  • Maak de opgaven die je hebt overgeslagen. Probeer altijd iets in te vullen.
  • Als er nog tijd over is, lees de vragen en antwoorden nog eens door.
  • Controleer ook op spelling en of je geen deelvragen hebt overgeslagen.

De toets is klaar, en nu?

Slide 14 - Tekstslide

Hoe maak je een toets?
Aan het eind van deze les:
  • Weet jij hoe je een toets maakt
  • Weet jij welke soort vragen je kunt verwachten bij een toets
  • Weet jij hoe je een antwoord goed formuleert
Leerdoelen

Slide 15 - Tekstslide

Vragen?

Slide 16 - Tekstslide

Ik vond deze les....
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Tot de volgende keer!

Slide 18 - Tekstslide