Grammatica herhalen t/m les 12

Grammatica herhalen
10-03-2021
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica herhalen
10-03-2021

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Grammatica herhalen
  • Je maakt zelf een keuze welke grammatica je wil herhalen
  • Klaar met de opdrachten? ga verder met een nieuw onderdeel
  • Probeer minimaal 2 onderdelen af te maken

Slide 2 - Tekstslide

Opties
Blauw = basis: deze oefeningen maakt iedereen
Kies daarna uit de volgende opties: 
- Naamvallen herkennen
- Werkwoorden
- Onbepaald/vragend voornaamwoord
- Trappen van vergelijking 

Slide 3 - Tekstslide

Νῦν δὴ ὑμᾶς πάντας ἐχθρούς, οὐκέτι φίλους, νομίζω.’

Vertaal bovenstaande zin.

Slide 4 - Open vraag

Ἔπειτα δὲ χόλῳ μεγίστῳ ἔλιπε τὸν σύλλογον.

Vertaal bovenstaande zin. (χόλῳ = woede)

Slide 5 - Open vraag

Naamvallen herkennen
Wil je de naamvallen herhalen? Maak dan de opdrachten die volgen. Ga anders door naar een volgend onderdeel.

Slide 6 - Tekstslide

Naamvallen herkennen
Bij het herkennen van een naamval maak je eigenlijk eerst 2 stapjes:
1. waar komt het woord vandaan? 
Bijvoorbeeld: ἀνδρι komt van ἀνηρ

2 Bij welke groep hoort het woord? 
In de woordenlijst staat ἀνηρ, ἀνδρος. Je weet dus dat het woord uit groep 3 komt. Bedenk/zoek de naamvallen van groep 3 en je weet dat ἀνδρι datief enkelvoud is. 

Slide 7 - Tekstslide

Welke naamval is τους εχθρους?
A
nominatief
B
genitief
C
datief
D
accusatief

Slide 8 - Quizvraag

Welke naamval is του νυκτος?
A
nominatief
B
genitief
C
datief
D
accusatief

Slide 9 - Quizvraag

Welke naamval is παντων?
A
nominatief
B
genitief
C
datief
D
accusatief

Slide 10 - Quizvraag

Welke naamval is τῴ αὐτῴ?
A
nominatief
B
Genitief
C
Datief
D
accusatief

Slide 11 - Quizvraag

Welke naamval is τά ὁπλα?
A
nominatief
B
genitief
C
datief
D
accusatief

Slide 12 - Quizvraag

nom. ev

gen ev

dat ev
acc ev
nom mv
gen mv
dat mv
acc mv
δειλας
σωφρονας
δειλοι
σωφρονα
σωφροσι
μακρᾴ
μακραν
δειλου

Slide 13 - Sleepvraag

Groep 1
groep 2
Gemengde groep/ groep 3
ἡ γη
ἠ τυχη
ἡ βουλη
ἡ χειρ
ὁ Ζευς
ὁ φυλαξ
ὁ δολος
το δακρυον
ὁ ἀγελλος
ὁ παις

Slide 14 - Sleepvraag

Werkwoorden herhalen
Wil je de werkwoorden herhalen? Maak dan de opdrachten die volgen. Ga anders door naar een volgend onderdeel.

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden herhalen
Een werkwoord herkennen en goed vertalen gaat in meerdere stapjes.
1. je herkent een werkwoord meestal aan de uitgang
Bijvoorbeeld: ἐνομίσαν 
2. Ga na waar het werkwoord vandaan komt: 
ἐνομίσαν > νομίζω
3. Ga na in welke tijd het werkwoord staat:
νομίσαν > augment + aoristus-uitgang 
4. Welke persoonsuitgang: ἐνομίσαν > 3e mv aoristus > Zij meenden 

Slide 16 - Tekstslide

Vertaal: πιστευομεν
A
wij vertrouwen
B
ik vertrouw
C
jij vertrouwt
D
zij vertrouwen

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: ἐκομισεν
A
wij brengen
B
wij brachten
C
hij brengt
D
hij bracht

Slide 18 - Quizvraag

vertaal: καταλειπετε
A
laat achter! (mv)
B
laat achter! (ev)
C
Zij laten achter
D
hij laat achter

Slide 19 - Quizvraag

Welke vorm?
ἐκαλυψομεν
A
imperfectum
B
pseudo-sigmatische aoristus
C
thematische aoristus
D
sigmatische aoristus

Slide 20 - Quizvraag

Welke vorm?
ἠγγειλαν
A
imperfectum
B
pseudo-sigmatische aoristus
C
thematische aoristus
D
sigmatische aoristus

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm?
εἰπετε
A
imperfectum
B
pseudo-sigmatische aoristus
C
thematische aoristus
D
sigmatische aoristus

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm?
ἐμενον
A
imperfectum
B
pseudo-sigmatische aoristus
C
thematische aoristus
D
sigmatische aoristus

Slide 23 - Quizvraag

Welke vorm?
ἐκρινα
A
imperfectum
B
pseudo-sigmatische aoristus
C
thematische aoristus
D
sigmatische aoristus

Slide 24 - Quizvraag

ik was
jij was
hij was
wij waren
jullie waren
zij waren
ἠτε
ἠσθα
ἠσαν
ἠμεν
ἠν
ἠ(ν)

Slide 25 - Sleepvraag

Onbepaald/vragend vnw
Vragend en onbepaald voornaamwoord herhalen (τις/τίς)? Maak dan de volgende opdrachten. 

Slide 26 - Tekstslide

          Herhalen onbepaald/vragend vnw
vragend τίς/τί
onbepaald τις/τι
bijvoeglijk (congruentie!)
welk(e)
1. een of andere
2. enige
zelfstandig
(geen congru.)
1. wie
2. wat
3. Waarom (τί)
1. iemand
2. iets

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen τίς en τις?

Slide 28 - Open vraag

τινα δουλον έν πολει κατελιπες.
welk gebruik?

A
bijvoeglijk
B
zelfstandig

Slide 29 - Quizvraag

3. Hoe vertaal je “welke man”?
A
Τίς ἀνηρ
B
Τις ἀνηρ

Slide 30 - Quizvraag

Gebruik je τίς, τις, τί of τι?


WIE ziet Achilles in zijn droom?
A
τίς
B
τις
C
τί
D
τι

Slide 31 - Quizvraag

Wie van de goden zijn vreselijk?
A
τίνες θεοι δεινοι εἰσι;
B
τίνες θεῶν δεινοι εἰσι;

Slide 32 - Quizvraag

τις (M/V)
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
τινα
τινες
τινας
τις
τινι
τινος
τινων
τισιν

Slide 33 - Sleepvraag

τι (O)
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
τι
τινα
τινα
τι
τινι
τινος
τινων
τισν

Slide 34 - Sleepvraag

Trappen van vergelijking
Trappen van vergelijking herhalen? Maak dan de volgende opdrachten.  

Slide 35 - Tekstslide

Met welke naamval wordt er in de comparativus en vergelijking gemaakt?

Slide 36 - Open vraag

Met welk woordje kun je deze naamval vervangen?

Slide 37 - Open vraag

σοφώτεραι
A
comperativus
B
superlativus

Slide 38 - Quizvraag

βελτίων
A
comperativus
B
superlativus

Slide 39 - Quizvraag

βέλτιστος
A
comperativus
B
superlativus

Slide 40 - Quizvraag

μείζων
A
comperativus
B
superlativus

Slide 41 - Quizvraag

οὔ τις κρείττων τοῦ Αἴαντος ἦν
A
niemand was sterker dan Ajax
B
niet iemand van Ajax was sterker
C
niets van Ajax was sterker
D
Ajax was niet iets sterker

Slide 42 - Quizvraag

Noem 3 verschillende vertalingen van de superlativus

Slide 43 - Open vraag