M3 H4 Grammatica: voegwoorden

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

WOORDSOORTEN





- je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en voorzetsels herkennen (herhaling)

- je kunt voegwoorden herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord hoort er niet bij?
A
Antwerpen
B
lippenstift
C
omhakken
D
vrachtwagen

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
aan
B
bij
C
straks
D
voor

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
diepe
B
gezellige
C
knalrood
D
seconde

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
de
B
het
C
en
D
een

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
knagen
B
bijten
C
blaffen
D
dieren

Slide 7 - Quizvraag

Weet je nog?


In de volgende slides worden de woordsoorten die je al geleerd hebt herhaald.

Bekijk ze goed, als dat nodig is.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Doe oortjes in

en bekijk het volgende filmpje!

In het filmpje wordt uitgelegd wat voegwoorden zijn.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

VOEGWOORDEN

voegwoorden verbinden 
woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar

Slide 25 - Tekstslide

VOEGWOORDEN
die woorden en woordgroepen verbinden

en en of

VOORBEELD:
- Rik heeft twee honden en een kat.
- Hebben we straks Engels of Nask?

Slide 26 - Tekstslide

VOEGWOORDEN
die twee zinnen verbinden
zijn, dus, en, maarof, want, aangezien, als, dat, doordat, hoewel mits, nadat, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra

VOORBEELD:
- Milou zit op tennis, maar haar zusje hockeyt liever.
- Voordat Els iets kon zeggen, was Joris al vertrokken,

Slide 27 - Tekstslide