Les 6 shock en reanimatie

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2,3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

C : circulatie
Tijdens de opleiding leer je dat een hevige bloeding of problemen met het hart betekenen dat de circulatie wordt bedreigd. 

Welke controles voor je uit wanneer er een probleem ontstaat in de circulatie?

Slide 3 - Tekstslide

Shock

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Wat is shock?
Je kunt tijdens je stage / werk een zorgvrager tegenkomen in shock. Dit is een levensbedreigende situatie voor de zorgvrager. De druk in de bloedvaten is te laag om het hele lichaam effectief van bloed te voorzien.

Slide 8 - Tekstslide

Shock
Het lichaam probeert in te grijpen door zoveel mogelijk bloed naar de vitale organen te sturen. (welke??)
Dat kan het lichaam doen door de kleine vaatjes samen te knijpen waardoor er tijdelijk minder bloed naar de uiteinden van het lichaam gaat. De vingers, tenen en neus van de zorgvrager krijgen daardoor een bleke kleur.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Symptomen shock
  • Koude en bleke huid, zweten
  •  Verwardheid en onrust
  • Snelle, zwakke pols
  • Snelle ademhaling
  • Dorst en misselijkheid
  • Lage bloeddruk
  • Verlies van bewustzijn

Slide 11 - Tekstslide

Shockcirkel
Hierin zie je van buiten naar binnen hoe het lichaam probeert zoveel mogelijk bloed/zuurstof naar vitale organen te brengen die het meeste van belang zijn voor overleving.

Slide 12 - Tekstslide

Shockcirkel
Doorbloeding slechter > 1e bleke huid en zweten.
Daarna spieren enz.

Alles om hart, longen en hersenen zo lang mogelijk van bloed te voorzien.

Slide 13 - Tekstslide

Casus (thieme)

Slide 14 - Tekstslide

Hoe te handelen bij shock? - 1
Probeer de oorzaak van de shock weg te nemen. Bij zichtbaar bloedverlies druk je daarom op de wond om het bloedverlies te stoppen.

Laat de arts bellen. Als je alleen bent, bel je zelf de arts of het spoedinterventieteam of je belt 112 als je in een thuissituatie aan het werk bent.

Leg de benen van de zorgvrager iets hoger zodat het bloed naar de romp en de hersenen kan stromen. Daar is het bloed het meest nodig. Dat kan op meerdere manieren, afhankelijk van waar de zorgvrager zich bevindt:

Slide 15 - Tekstslide

Zorgvrager in bed?
Ligt de zorgvrager in bed, zet dan het voeteneinde iets omhoog (deze positie van het bed heet Trendelenburg). Zijligging van de zorgvrager is wenselijk in geval van een verminderd bewustzijn.

 Zit de zorgvrager in een stoel, probeer dan de zorgvrager in bed te leggen. Als dat niet lukt, kijk of de stoel iets achterover kan en leg de benen op een andere stoel met een kussen onder de onderbenen. Ook dan stroomt het bloed makkelijker terug.

Ligt de zorgvrager op de grond, leg dan de benen hoger door een kussen of opgerolde jas onder de benen te leggen. Je kunt ook bij de voeten van de zorgvrager gaan staan en de benen van de zorgvrager tegen je eigen lichaam omhooghouden.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe te handelen bij shock? - 2
Probeer de zorgvrager wakker te houden door tegen de zorgvrager te praten. Daardoor blijven de hersenen actief en zorg je voor meer toevoer van zuurstof naar de hersenen.

Controleer regelmatig de pols en ademhaling.
Geef de zorgvrager niet te drinken of te eten. Het maag-darmkanaal zal dan namelijk actief worden om het eten te verteren. Het bloed stroomt dan naar het maag-darmkanaal terwijl het harder nodig is om longen, hart en hersenen van bloed te voorzien.
Geef de zorgvrager een extra deken om afkoeling te voorkomen; rillen kost energie. Warm de zorgvrager niet actief op.
Observeer continu de ademhaling en houd steeds de ademweg vrij.
Laat de zorgvrager niet alleen.




Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Buiten bewustzijn?
schakel hulp in
Check de ademhaling


ja                               nee
stabiele zijligging                           start reanimatie

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
slagaderlijke bloeding
aderlijke bloeding

1. eerste hulp?
2. verbandmiddelen?
3. bijzonderheden?

Slide 20 - Tekstslide