2 havo

Korte herhaling - bezittelijke voornaamwoorden
Gebruik je als je wilt aangeven dat iets van iemand is.




Dat kan zo:
This seat is mine.


mine - de mijne 
yours - de jouwe
hers - van haar
his - van hem
ours - van ons
theirs - van hen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Korte herhaling - bezittelijke voornaamwoorden
Gebruik je als je wilt aangeven dat iets van iemand is.




Dat kan zo:
This seat is mine.


mine - de mijne 
yours - de jouwe
hers - van haar
his - van hem
ours - van ons
theirs - van hen

Slide 1 - Tekstslide

Korte herhaling - bezittelijke voornaamwoorden
Als er 'a of an' staat, gebruik je het anders, namelijk zo:




This is a sweater of mine.

of mine - van mij
of yours - van jou/jullie
of hers - van haar
of his - van hem
of ours - van ons
of theirs - van hen

Slide 2 - Tekstslide

Is this your pen or is it ......?
(van mij)

Slide 3 - Open vraag

These bags are ..........
(van hen)

Slide 4 - Open vraag

Which one is ...........?
(van ons)

Slide 5 - Open vraag

This is a gown ....... (van haar) and these trousers are ....... (van hem)

Slide 6 - Open vraag

These shoes are ....... (van mij)

Slide 7 - Open vraag

He is a friend ........ (van ons)

Slide 8 - Open vraag

This cottage cheese is ........ (van mij) but that popsicle is ......... (van jou)

Slide 9 - Open vraag

Is this skimmed milk .........? (van hen)

Slide 10 - Open vraag

This gift is ...... (van haar)

Slide 11 - Open vraag

Korte herhaling 
 some, any, something, anything ............
Some - bevestigende zinnen, een vraag waar je 'ja' op kunt verwachten.
Yes, we have some apples.
Can I have some water, please?

Any - ontkennende zinnen, alle andere vragen.
No, we don't have any apples.
Do we have any accessories? 





Slide 12 - Tekstslide

Korte herhaling
 some, any, something, anything ............
Je kunt 'some' en 'any' combineren met
-thing, -body, -one, -where. 

Something/anything: iets
Somebody/someone/anybody/anyone: iemand
Somewhere/anywhere: ergens

De regels voor het toepassen blijven hetzelfde.

Slide 13 - Tekstslide

Did you talk to ........ of the designers?
A
some
B
any
C
anyone
D
somebody

Slide 14 - Quizvraag

Would you like ........ coffee?
A
something
B
any
C
some
D
anyone

Slide 15 - Quizvraag

I don't have ............ to wear to the party!
A
anything
B
someone
C
any
D
something

Slide 16 - Quizvraag

......... knocked on the door.
A
Someone
B
Anything
C
Anybody
D
Some

Slide 17 - Quizvraag

We're going ......... else to talk.
A
somewhere
B
anywhere
C
anything
D
somebody

Slide 18 - Quizvraag

She doesn't have ....... questions.

Slide 19 - Open vraag

I am doing ............ at the moment.
(iets)

Slide 20 - Open vraag

Did you meet ....... new at school?
(iemand)

Slide 21 - Open vraag

I can't find my keys ........!

Slide 22 - Open vraag

........ called me.

Slide 23 - Open vraag

Korte uitleg - werkwoordsvorm
Als iets in het verleden een tijd duurde of gebeurde:
was/were + hele werkwoord + ing

I was watching the news.
They were not playing football.
Was she listening to the radio?


Slide 24 - Tekstslide

I ............ a magazine.
(ontkennend, to read)

Slide 25 - Open vraag

My friends ............. the match on TV.
(to watch)
A
watching
B
were watch
C
were watching
D
watch

Slide 26 - Quizvraag

You ........... your bag.
(to pack)

Slide 27 - Open vraag

He ........... about the weather forecast.
(to talk)
A
talked
B
was talking
C
were talking
D
talks

Slide 28 - Quizvraag

....... your father ....... the car?
(vraagzin, to repair)

Slide 29 - Open vraag

They .......... in the lake.
(ontkennend, to swim)
A
were not swimming
B
did not swimming
C
not swim
D
were swimming not

Slide 30 - Quizvraag

John .......... English.
(to learn)

Slide 31 - Open vraag

They .......... 'Happy Birthday' when I came in.
(to sing)
A
were sing
B
was singing
C
sung
D
were singing

Slide 32 - Quizvraag

We ............. dinner when you called.
(to eat)

Slide 33 - Open vraag

....... you ....... for your package?
(vraagzin, to wait)
A
Were you waiting
B
Were you wait
C
Was you waiting
D
Did you waiting

Slide 34 - Quizvraag