Oefentoets hoofdstuk 2

Oefentoets hoofdstuk 2
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Welk aspect van taal is aangeboren?
A
Gedrag dat je leert op school
B
Gedrag dat je nadoet van je ouders
C
Gedrag dat je vanaf je geboorte al hebt
D
Gedrag dat je leert door fouten te maken

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van aangeleerd gedrag?
A
Leren hoe je moet fietsen
B
Huilen als je pijn hebt
C
Ademhalen
D
Kippenvel krijgen als het koud is

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent imitatie?
A
Zelf dingen uitproberen
B
Gedrag van anderen nadoen
C
Leren uit een boek
D
Niet naar iemand luisteren

Slide 4 - Quizvraag

Hoe kun je leren door ervaringen?
A
Door iets te doen en te kijken of het goed of fout gaat
B
Door op school te luisteren naar de leraar
C
Door dingen na te doen
D
Door het op te zoeken op internet

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van informatie als manier van leren?
A
Je ouders vertellen je wat goed en fout is
B
Je probeert iets nieuws en kijkt of het werkt
C
Je doet je vriend na
D
Je volgt je gevoel

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van experimenteren?
A
Je doet wat je vrienden doen
B
Je probeert verschillende dingen en kiest wat voor jou het beste werkt
C
Je leest in een boek hoe je je moet gedragen
D
Je volgt de regels van school

Slide 7 - Quizvraag

Hoe leer je normen en waarden?
A
Door naar een feestje te gaan
B
Door altijd je eigen gang te gaan
C
Door te leren wat jouw omgeving belangrijk vindt
D
Door je gevoel te volge

Slide 8 - Quizvraag

Welk gedrag is aangeboren?
A
Ademhalen
B
Fietsen
C
Lezen
D
Het luisteren naar je ouders

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent aangeleerd gedrag?
A
Iets wat je automatisch doet
B
Iets wat je leert van anderen of door ervaringen
C
Iets wat iedereen in de wereld doet
D
Iets wat je niet hoeft te leren

Slide 10 - Quizvraag

Wat kun je leren door experimenteren?
A
Wat voor jou wel en niet werkt
B
Wat voor jou wel en niet werkt
C
Hoe je dezelfde fouten vermijdt
D
Wat de regels op school zijn

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een jongerencultuur?
A
C. Een cultuur van mensen die in een ander land geboren zijn
B
B. Een cultuur voor volwassenen
C
D. Een cultuur die door de overheid is bepaald
D
A. Een groep jongeren met dezelfde waarden, normen en gewoonten

Slide 12 - Quizvraag

Waar hoor je waarschijnlijk bij?
A
D. Alleen bij een cultuur van je school
B
B. Bij zowel de dominante cultuur als verschillende subculturen
C
A. Alleen bij de dominante cultuur
D
C. Alleen bij een subcultuur

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een subcultuur?
A
B. Een cultuur die bij iedereen hoort
B
D. Een cultuur zonder regels
C
A. De cultuur van een kleinere groep mensen
D
C. De belangrijkste cultuur van een land

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een dominante cultuur?
A
C. De cultuur van je school
B
A. De cultuur die bij een heel land hoort
C
B. Een cultuur van een kleine groep
D
D. De cultuur van een sportclub

Slide 15 - Quizvraag

Wat is cultuur?
A
B. Alle waarden, normen en gewoontes die mensen in een bepaalde groep delen
B
C. Alleen de muziek die je luistert
C
D. Hoe je je kleedt
D
A. Wat je op tv ziet

Slide 16 - Quizvraag

Waar leer je door socialisatie?
A
A. Alleen thuis
B
D. Via internet en nergens anders
C
C. Alleen op school
D
B. Op verschillende plekken zoals thuis, school, werk, en via vrienden

Slide 17 - Quizvraag

Wat leer je door socialisatie?
A
D. Hoe je je telefoon moet gebruiken
B
B. Normen, waarden en gewoontes van jouw groep of samenleving
C
A. Hoe je sport
D
C. Alleen nieuwe woorden

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een beloning voor goed gedrag?
A
D. Je huiswerk vergeten
B
A. Strafwerk krijgen
C
B. Een compliment krijgen van iemand
D
C. Een waarschuwing krijgen

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent het als iemand zegt hoe je je moet gedragen?
A
. Dat je je gedraagt zoals anderen van jou verwachten
B
Dat je nooit iets mag doen
C
. Dat je doet wat je wilt
D
Dat je altijd regels moet overtreden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is gedrag dat je niet direct bij iemands rol verwacht?
A
C. Een jongen die voetbalt
B
D. Een meisje dat make-up draagt
C
A. Een man die bijvoorbeeld op ballet gaat
D
B. Een vrouw die huishoudelijke taken doet

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn gendernormen?
A
D. Gedrag dat niet veranderd kan worden
B
B. Normen die aangeven wat typisch is voor mannen en vrouwen
C
A. Regels voor hoe iedereen zich moet gedragen
D
C. Wat je leuk vindt om te doen

Slide 22 - Quizvraag

Waarom kunnen gendernormen soms lastig zijn?
A
C. Omdat iedereen zich aan deze normen moet houden
B
A. Omdat mensen misschien niet willen doen wat verwacht wordt van hun gender
C
D. Omdat het nooit kan veranderen
D
B. Omdat iedereen dezelfde dingen leuk vindt

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het als gendernormen veranderen?
A
C. Dat iedereen dezelfde interesses moet hebben
B
A. Dat er meer regels komen voor mannen en vrouwen
C
D. Dat mannen en vrouwen nog meer worden onderscheiden
D
B. Dat er minder echte jongens- en meisjesdingen zijn

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent tolerantie?
A
C. Het hebben van dezelfde normen als iedereen
B
B. Het niet willen omgaan met mensen die anders zijn
C
A. Het accepteren van mensen met andere normen en waarden dan jij hebt
D
D. Het niet respecteren van andere meningen

Slide 25 - Quizvraag

Hoe laten mensen zien dat ze tolerant zijn?
A
A. Door respect te tonen voor mensen die anders zijn
B
C. Door mensen te dwingen jouw normen en waarden over te nemen
C
D. Door je mening altijd voor jezelf te houden
D
B. Door iemand met andere meningen te negeren

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van respect tonen?
A
A. Iemand uitlachen om zijn mening
B
B. Luisteren naar iemand met andere normen en waarden zonder te oordelen
C
D. Je mening altijd aan iedereen opdringen
D
C. Iemand dwingen om jouw mening te accepteren

Slide 27 - Quizvraag

Waarom is tolerantie belangrijk in een samenleving?
A
D. Omdat tolerantie betekent dat je nooit je eigen mening mag delen
B
B. Omdat mensen anders zijn en respect belangrijk is om samen te leven
C
C. Omdat niemand van mening mag veranderen
D
A. Omdat iedereen dezelfde normen en waarden moet hebben

Slide 28 - Quizvraag

Waarom kunnen normen en waarden verschillen per groep?
A
D. Omdat alle groepen altijd dezelfde waarden hebben
B
A. Omdat iedereen dezelfde mening heeft
C
B. Omdat verschillende groepen andere gewoontes en regels kunnen hebben
D
C. Omdat groepen elkaar niet respecteren

Slide 29 - Quizvraag