G4 Vraag en aanbod H4 - Day for change

Vraag & aanbod / Day for Change
4.4 (eventueel 4.3)
timer
15:00
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Vraag & aanbod / Day for Change
4.4 (eventueel 4.3)
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Vraag & aanbod
Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen.  
Als de vraag naar producten toeneemt, zal de prijs stijgen. 

Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs stijgen. 
Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs dalen.

Slide 3 - Tekstslide

Vraagfunctie 
Qv = de gevraagde hoeveelheid van product x
p = prijs van product x
a= de mate waarin de vraag reageert op veranderingen in de prijs
b = het gedeelte van de vraag dat niet afhankelijk is van de prijs
qv=ap+b

Slide 4 - Tekstslide

Aanbodfunctie
Qa = de aangeboden hoeveelheid van product x
p = de prijs van product x
a = de mate waarin het aanbod reageert op veranderingen in de prijs
b = het gedeelte van de vraag dat niet afhankelijk is van de prijs
qa=apb

Slide 5 - Tekstslide

Evenwichtsprijs
De marktprijs. De prijs die tot stand komt op een markt als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
qa=qv

Slide 6 - Tekstslide

Prijs (p) Afzet (q) omzet (p x q)
(q) Afzet:Hoeveelheid verkochte producten

(p x q) 
Omzet:Hoeveelheid verkochte producten maal de verkoopprijs

Slide 7 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
  • eenmanszaak
  • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)
  • stichting

Slide 8 - Tekstslide

Eenmanszaak
Er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel
personeel in dienst hebben.

Slide 9 - Tekstslide

Zzp-er heeft vaak een eenmanszaak (kan ook BV)

Iemand die werkt zelfstandig, heeft dus een eigen onderneming. Een zzp-er heeft geen personeel en betaalt inkomstenbelasting over de winst.

Slide 10 - Tekstslide

V.o.f.
Vennootschap onder firma: er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten)
die samen de leiding hebben.

Slide 11 - Tekstslide

kenmerken eenmanszaak en v.o.f.
Voor de eigenaren van een eenmanszaak en v.o.f. is de winst hun inkomen. Daarover betalen zij inkomstenbelasting. Dat is een belasting die iedereen over zijn privé-inkomen
moet betalen.

Bij verlies zijn de eigenaren ook privé aansprakelijk.

Slide 12 - Tekstslide

BV en NV
Een bv (= besloten vennootschap) en een nv (= naamloze vennootschap) zijn ondernemingsvormen waarbij het privégeld van de eigenaren en het geld van de onderneming strikt van elkaar gescheiden zijn. De eigenaren zijn aandeelhouders.

Over de winst wordt vennootschapsbelasting betaald.
De aandeelhouders krijgen dividend als er winst gemaakt wordt.
Aansprakelijkheid bij een BV/NV: de rechtspersoon is zelf aansprakelijk

Slide 13 - Tekstslide

Tijd om zelf te werken
 Day For Change

Ga in je groepje zitten, begin voor te bereiden op de pitch? 

Geen idee waarmee te ondernemen? brainstormen in je groepje (P23 werkboek DFC)

Wat in de pitch? (P41 werkboek DFC)


timer
25:00

Slide 14 - Tekstslide

Aansprakelijkheid
- Natuurlijk persoon
- Rechtspersoon

Slide 15 - Tekstslide

Natuurlijk persoon of rechtspersoon?

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een rechtspersoon?
A
Een advocaat.
B
Een jurist.
C
Een organisatie die zelf bezittingen en schulden kan hebben.
D
Iemand met een sterk rechtvaardigheidsgevoel.

Slide 17 - Quizvraag

Een nv is een rechtspersoon
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Heeft een VOF rechtspersoonlijkheid
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Een eenmanszaak is een rechtspersoon
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

verder werken 
Werk verder in learnbeat
timer
25:00

Slide 21 - Tekstslide

Maximale Winst

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Berekening
TW = TO - TK
TO = 2q
TK = 1300 + q
q = 4300

TW = 2q - 1300 - q = q - 1300
TW = 4300 - 1300 = 3000

Slide 24 - Tekstslide

Verder in LearnBeat
Marginale Analyse H3 / H4 verder 

Slide 25 - Tekstslide

het break-evenpunt bereken je door:
A
GO=GTK
B
Qa=Qv
C
MO=MK
D
TVK=TCK

Slide 26 - Quizvraag

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 27 - Quizvraag

TK = qˆ2 + 500. De gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn:
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600

Slide 28 - Quizvraag

TK = 5qˆ2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400

Slide 29 - Quizvraag

TK = 0.5qˆ2+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250

Slide 30 - Quizvraag

Maximale winst wordt behaald bij:
A
50 stuks
B
100 stuks
C
200 stuks
D
150 stuks

Slide 31 - Quizvraag

Welk oppervlak geeft maximale winst weer?
A
A + B
B
A + B + C
C
B + C
D
C

Slide 32 - Quizvraag

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 33 - Quizvraag

Voor een ondernemer geldt het volgende :
p=110 TVK=10q TCK=1.000
De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks.
Als deze ondernemer streeft naar maximale winst, dan geldt
A
GTK= 10 omzet= €11.000 winst= €10.000
B
GTK =20 omzet = €11.000 winst = €9.000
C
GTK = 20 omzet=€10.000 winst=€10.000
D
GTK=20 omzet=€11.000 winst=€10.000

Slide 34 - Quizvraag

maximale omzet als:
A
MO=0
B
MO=MK
C
GO=GTK
D
MK=GTK

Slide 35 - Quizvraag

Tijd om zelf te werken
 Day For Change

Ga in je groepje zitten, begin voor te bereiden op de pitch? 

Geen idee waarmee te ondernemen? brainstormen in je groepje (P23 werkboek DFC)

Wat in de pitch? (P41 werkboek DFC)


timer
25:00

Slide 36 - Tekstslide

De vraaglijn
Qv = – 2P + 800

Slide 37 - Tekstslide

Verandering langs de vraaglijn

De vraaglijn geeft alle combinaties tussen prijs en hoeveelheid, waarbij alle overige omstandigheden gelijk blijven. Kortom de vraaglijn geeft de betalingsbereidheid bij gelijkblijvende omstandigheden.


Is er alleen sprake van een prijsverandering van het product zelf, dan noemen we dat een veranderling langs de vraaglijn.


Bijv.

De producent verlaagt de prijs van €200,- naar €150. Wat is het gevolg voor de vraag?

Slide 38 - Tekstslide

Verschuiving van de vraaglijn
  • Betekenis van deze vraaglijn?
  • Bij elke prijs is de vraag groter geworden.
  • Oorzaken van grotere vraag?
  • hoger inkomen
  • concurrentie is duurder geworden
  • goede reclame


  • Kortom: er is iets veranderd in 1 van de overige omstandigheden die vraag bepalend is.

Slide 39 - Tekstslide

Hiernaast is de vraag naar benzine weergegeven. Wat kan een oorzaak geweest zijn van deze verschuiving?
A
benzineauto's zijn duurder
B
minder behoefte naar dit product
C
budget voor dit product daalt
D
benzineauto's zijn goedkoper

Slide 40 - Quizvraag