§4.3 Is het druk op de arbeidsmarkt?

4.3 Is het druk op de arbeidsmarkt?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.3 Is het druk op de arbeidsmarkt?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les weet ik welke vier productiesectoren er zijn.
  • Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat een krappe en een ruime arbeidsmarkt is.
  • Aan het einde van de les weet ik het verband tussen de beroepsbevolking, de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, werkloosheid en arbeidsparticipatie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugkijken 4.2

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productiesectoren   

Slide 4 - Tekstslide

De ondernemingen waarbij je kunt werken, zijn verdeeld in vier productiesectoren.

De primaire sector: hier horen bedrijven bij die grondstoffen maken zoals boeren, vissers, de houtkap en mijnbedrijven.

De secundaire sector: hier horen bedrijven bij die de grondstoffen van de primaire sector nemen en verwerken tot iets anders. Fabrieken, bouwbedrijven, pottenbakkers en soortgelijke bedrijven.

De tertiaire sector: hierin vind je alle bedrijven die een dienst leveren (en dus niet een goed maken!) en deze met winst proberen te verkopen. Alle winkels horen hierbij, maar ook de bank, de NS, de kapper en klusbedrijven,

De quartaire sector: hier vallen alle bedrijven onder die een dienst leveren en deze niet met winst proberen te verkopen. De diensten die in de quartaire sector worden geleverd zijn grotendeels openbaar. Hieronder vallen de politie, brandweer en het onderwijs.
Arbeidsmarkt

Slide 5 - Tekstslide

In een land zijn veel verschillende plekken waar je kunt werken. Er zijn ook veel verschillende mensen, met ieder hun eigen talenten en interesses. De bedrijven en overheid vragen voortdurend om zich heen of er mensen bij hen willen werken. De verschillende mensen bieden aan om bij bedrijven of de overheid te werken. 

Alle plekken waar je kunt werken en alle mensen die werk hebben of willen werken, noemen we de arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt hebben we een vraagkant (de bedrijven vragen naar werknemers) en een aanbodkant (personen bieden hun werk en hun tijd aan).
Krappe arbeidsmarkt.       

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruime Arbeidsmarkt        

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De beroepsbevolking.       

Slide 8 - Tekstslide

De personen die hun werk en tijd aanbieden aan de bedrijven (De aanbieders op de arbeidsmarkt), noemen we de beroepsbevolking. Wie daarbij horen, wordt zo bepaald:

We nemen eerst de beroepsgeschikte bevolking. Dit zijn alle personen die in theorie zouden kunnen werken, namelijk de 15- tot en met 65-jarigen.

Vervolgens kijken we in die groep naar de personen die niet willen werken, dit zijn bijvoorbeeld studenten of scholieren, huisvaders of huismoeders of mensen die er simpelweg geen zin in hebben.

Als we de groep die niet wil werken weglaten, houden we twee groepen mensen over: de groep mensen die werken en de groep mensen die niet werken maar wel op zoek zijn naar werk.

De laatste twee groepen noemen we samen de beroepsbevolking.
Arbeidsparticipatie     

Slide 9 - Tekstslide

Omdat niet iedereen tussen de 15 en 65 jaar oud wil werken, doet niet iedereen mee aan het landelijke werk. Meedoen betekent “Participeren”. 

We kunnen berekenen hoeveel mensen er participeren door de beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking tussen 15 en 65 jaar oud te nemen.

Het percentage, hierboven 76,5%, noemen we de participatiegraad: welk deel van de totale beroepsgeschikte bevolking hoort bij de beroepsbevolking?
Aan de slag
  1. Herhalingsopdrachten H4.3
  2. Plusopdrachten H4.3
  3. Examentraining H4
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les weet ik welke vier productiesectoren er zijn.
  • Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat een krappe en een ruime arbeidsmarkt is.
  • Aan het einde van de les weet ik het verband tussen de beroepsbevolking, de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, werkloosheid en arbeidsparticipatie.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiesector is in een derdewereldland veel groter dan in een Westers land?
A
Primaire
B
Secundaire
C
Tertiaire
D
Quartaire

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leiden mechanisatie en automatisering tot een hogere of lagere arbeidsproductiviteit?
A
Hoger
B
lager

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Computers nemen het werk over van mensen
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een overschot op de arbeidsmarkt is er meer ....
A
aanbod.
B
vraag.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een teveel aan arbeiders kan leiden tot ontslag.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op een krappe arbeidsmarkt is de werkloosheid ......a....... en hebben de lonen de neiging te ........b....... .
A
a = groot, b = stijgen
B
a = klein, b = stijgen
C
a = groot, b = dalen
D
a = klein, b = dalen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primaire
Tertiaire
Secundaire
Quartaire

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies