module veilig op stage hfd 1/3
Welke maatregel kun je nemen bij onveilige situaties?
A
De persoon erop aanspreken.
B
De situatie aanpakken bijv. op te ruimen.
1 / 29
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Welke maatregel kun je nemen bij onveilige situaties?
A
De persoon erop aanspreken.
B
De situatie aanpakken bijv. op te ruimen.
Slide 1 - Quizvraag
Welke maatregel kun je nemen bij onveilige handelingen?
A
De persoon erop aanspreken.
B
Er zoveel mogelijk uit de buurt blijven.
Slide 2 - Quizvraag
Als het onveilig is ruim je het gemorste direct op.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Bij een ongeval schakel je na 5 minuten hulp in.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Kies het woord: Bij een ongeval ....je meteen hulp in.
A
Stop
B
Schakel
Slide 5 - Quizvraag
Als iemand onveilig werkt,....je de handeling.
A
Stop
B
Schakel
Slide 6 - Quizvraag
Een andere woord van preventie is:
A
Gevaar
B
Voorkomen
C
Waarschuwen
Slide 7 - Quizvraag
PBM's beschermen de mens.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Een lekbak voorkomt milieuschade.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Welke situatie is een ongeval?
A
Een persoon is van de ladder gevallen.
B
Er is een grote brand bij een bedrijf.
Slide 10 - Quizvraag
Welke situatie is een ramp?
A
Een persoon heeft zich in de vingers gesneden.
B
Er is een overstroming in de stad.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een ongeval?
A
Een situatie die kan leiden tot schade
B
Een situatie die kan leiden tot geen letsel of schade
Slide 12 - Quizvraag
Een waarschuwingsbord beschermt het materiaal.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Je laat een blad met kopjes vallen. De kopjes zijn kapot. Dit is ...
A
Een schade
B
Een ongeval
Slide 14 - Quizvraag
Een ongewenste gebeurtenis die gelukkig net goed afloop is een ...
A
Letsel
B
Bijna-ongeval
Slide 15 - Quizvraag
Welke situatie is een onveilige handeling.
A
Je werkt zonder gehoorbescherming.
B
Je tilt een zware doos.
Slide 16 - Quizvraag
Welke situatie is een onveilige situatie.
A
Je ruikt gas in de keuken.
B
Je tilt een persoon uit bed zonder tillift.
Slide 17 - Quizvraag
Welke informatie geef je door als je het alarmnummer belt.
A
De leeftijd van het slachtoffer
B
De plaats van het ongeval
C
De naam van de huisarts
Slide 18 - Quizvraag
Wat doe je bij een kleine ongevallen?
A
Je meldt kleine ongevallen.
B
Duidelijke instructie voorkomt kleine ongevallen.
Slide 19 - Quizvraag
Wat betekent de afkorting van BHV?
A
Belangrijkehulpverlening
B
Bedrijfshulpverlening
Slide 20 - Quizvraag
Wat betekent db(A)
A
Decimeter
B
Decibel
C
Decibal
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer kun je gehoorbeschadiging oplopen?
A
Als het geluid meer dan 80 dB(A) is.
B
Als het geluid meer dan 80 dB(A) is.
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer ben je verplicht om gehoorbescherming te dragen?
A
Als het geluid harder is dan 65 dB(A) .
B
Als het geluid harder is dan 85 dB(A).
Slide 23 - Quizvraag
Welke antwoord is goed.
A
Een deurbel maakt ongeveer 80dB(A)
B
Een vliegtuig maakt ongeveer 60 dB(A).
Slide 24 - Quizvraag
Je gebruikt pas adembescherming als je pijn met ademen krijgt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Een brandweerman gebruikt ook adembescherming tijdens zijn werk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Welke adembescherming gebruik je als je aan het schuren bent?
A
Filtermasker met stoffilter
B
Filtermasker met gas/dampfilter
Slide 27 - Quizvraag
Rubberen handschoenen gebruik je ....
A
Bij het gebruik van gevaarlijke stoffen.
B
Bij het snijden van een stukje vlees.
Slide 28 - Quizvraag
Welke van de volgende stelling is waar?
A
Je draagt veiligheidsschoenen met gevaarlijke stoffen.
B
In de keuken is het verplicht om veiligheidsschoenen te dragen.
