10/2 H3.3 compleet

Lezen               
Hoofdstuk 3:   
    compleet         
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen               
Hoofdstuk 3:   
    compleet         

Slide 1 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk voor leerlingen die niet mogen 
deelnemen aan de les
  • lezen in je leesboek tot ik zeg dat je aan het werk moet.
  • je werkt in STILTE en je mag GEEN VRAGEN STELLEN, NIET PRATEN en OVERLEGGEN.
  • je kijkt voor je
  • je gaat zelfstandig de lesstof doornemen en aan het wek
KLAAR = IN STILTE LEZEN

Pak je VIP en noteer:
In je lesboek: hoofdstuk 3, § 3.3 Lezen, opdracht 14 t/m 20 (opdracht 15 alleen) + eventueel openstaand werk van opdracht 1 t/m 13
Wat niet af is = huiswerk




Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Werken 
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kun je weer benoemen wat  feit, mening, argument, betoog, subjectieve informatie, inleiding, slot en tussenkopjes zijn en hoe je deze kan herkennen;
  • heb je geoefend met  feit, mening, argument, betoog, subjectieve informatie, inleiding, slot en tussenkopjes zijn en hoe je deze kan herkennen.

Blauw = kennis = kennen = leren
Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


Slide 4 - Tekstslide

Spelen met woordsoorten: 
Je hoort straks een liedje.
1. Doe je schrift open en pak een pen.
2. Kies twee leuke zinnen uit het liedje en schrijf die op twee zinnen op in je schrift.
3. Benoem in je schrift een wederkerend voornaamwoord en een telwoord.
4 Noteer het na het liedje in de dia die dan komt.
4. Iedereen doet  mee en maakt de opdracht voor zichzelf en dus niet samen!
Voorbeeld van een zin. Zo noteer je het:
Dit is een liedje.
Dat gaat je irriteren.
WG = is
O = liedje
WG= gaat (je) irriteren
O = dat

Slide 5 - Tekstslide

Spotify (Rosanne)






https://open.spotify.com/track/2O3kmOZ0N8A3PtBW4DWqFm

Noteer 2 zinnen. Wat is het WG en het O?

Slide 6 - Tekstslide

Noteer 2 zinnen. Wat is het WG en het O?

Slide 7 - Open vraag

Songtekst: Rosanne 


Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever voor altijd
Weet wel dat ik hier op je wachten zal
Tot je eindelijk je rust vindt bij mij
Oh oh oh

Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever liever voor altijd
Rosanne, ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever liever voor altijd
Als ik dacht dat ik je had dan had jij je weer bedacht
Onvoorspelbaar en zo onverwacht
Ik keek maar toe hoe jij mij in verwarring bracht
Ik wil zekerheid dat ik bij jou ben vannacht
Oh oh oh

refrein:
Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever voor altijd
Jij kan je rust niet vinden jou geest is veel te vrij
Jij bent morgen weer anders dan vandaag
Jij wilt je nog niet binden maar dat hoeft ook niet van mij
Ik wil gewoon die zoen het is al dat ik vraag
Oh oh oh

Slide 8 - Tekstslide

Lesstof Lezen 3

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een betoog? Een betoog is een ...
A
Tekst waarin een bepaald standpunt wordt verdedigd met behulp van argumenten.
B
Tekst waarin iemand je probeert te overtuigen om iets te doen.
C
Tekst waarin iemand reclame maakt voor een bepaald product.
D
Tekst waarin verschillende meningen met elkaar vergeleken worden.

Slide 10 - Quizvraag

Betoog
Schrijver geeft zijn mening met argumenten
Lezer overtuigen 

Voorbeelden van betogen zijn: ingezonden brief, boekbespreking, filmrecensie.

Veel betogen hebben een driedeling:
• inleiding: de schrijver formuleert zijn mening (standpunt/stelling)
• kern: hij geeft argumenten voor zijn mening ( 3 argumenten voor,  1tegenargument, met weerlegging - allemaal met onderbouwing
• slot: hij trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen + herhaling standpunt/stelling -->> geen nieuwe informatie

Slide 11 - Tekstslide

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 12 - Sleepvraag

Waar
Niet waar
Feiten en argumenten zijn hetzelfde.



Een feit kun je bewijzen of controleren.

Een schrijver kan feiten gebruiken om zijn mening te ondersteunen.

Een schrijver geeft altijd argumenten bij zijn mening.  

Slide 13 - Sleepvraag

Subjectief
A
gebaseerd op feiten
B
gebaseerd op de toelichting
C
gebaseerd op wat er in de tekst staat
D
gebaseerd op jouw mening of persoonlijke voorkeur

Slide 14 - Quizvraag

Mening

- oordeel of gevoel
- je kunt het ermee eens zijn of niet
- kun je over discussiëren


- Subjectieve argumenten
(Sentimenteel = met emotie)
Feiten

- te controleren
- het kan juist zijn of onjuist
- kun je niet over discussiëren


- Objectieve argumenten
(Ongevoelig = emotieloos)

Slide 15 - Tekstslide


      Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 16 - Quizvraag

Argument (reden)

  • De redenen waarom iemand iets vindt
  • Verduidelijken een mening
  • Herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers
  • subjectief (het is koud buiten --> kun je het mee eens zijn of niet)
  • objectief (het is vandaag zonnig buiten --> kun je controleren, kan juist of onjuist zijn)
  • objectief = sterker


Voorbeeld argument met onderbouwing
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument - feit).

Slide 17 - Tekstslide

verhaaltje
conclusie
vraag
samenvatting
advies/oproep
onderwerp
Inleiding 
Inleiding
Inleiding
Slot
Slot
Slot

Slide 18 - Sleepvraag

Functies inleiding 
Een inleiding is allereerst bedoeld om aandacht te trekken, zodat de lezer ook de rest van de tekst gaat lezen.
Andere functies die een inleiding kan hebben:• het onderwerp noemen;
• de aanleiding noemen, aangeven waarom de tekst is geschreven;
• een vraag stellen, die later in de tekst wordt beantwoord;
• de mening geven, die later in de tekst beargumenteerd wordt; --> betogende tekst!



Slide 19 - Tekstslide

Functies slot
Een slot kan verschillende functies hebben:
• een conclusie 
• een samenvatting van de inhoud geven
• een advies geven 
• een waarschuwing geven
• de vraag uit de inleiding beantwoorden (op basis van de alinea's uit het middenstuk)

--> een slot rond de tekst af 
--> er staat NOOIT nieuwe informatie in het slot!

Voorbeelden signaalwoorden slot: dus, kortom, al met al, samenvatten kan worden gesteld dat...


Slide 20 - Tekstslide

Wat staat er onder de tussenkopjes?
A
Nieuwe informatie
B
Deelonderwerpen
C
Deelkopjes
D
Een nieuw onderwerp

Slide 21 - Quizvraag

Tussenkopjes

- Verhoogt de leesbaarheid van langere teksten.
- Helpt je het deelonderwerp of onderwerpen te bepalen.

• Een tussenkopje kan het deelonderwerp noemen van een of meer alinea’s.
Bijvoorbeeld: voordelen fietshelm. --> meerdere alinea's, elk over een voordeel

• Een tussenkopje kan ook belangrijke informatie noemen over een deelonderwerp.
Bijvoorbeeld: (over de fietshelm) comfortabel en veilig. = het deelonderwerp van die alinea


Slide 22 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk :
    Pak je VIP en noteer:
    Online: Hoofdstuk 3, § 3.3 Lezen, opdracht 18 t/m 20 tijdens de les + 14 t/m 16 thuis (of mee beginnen als je in de les met de andere opdrachten klaar bent)
    + geresette opdracht t/m 13

    Klaar = in stilte lezen
    Wat niet af is = huiswerk




    Slide 23 - Tekstslide

    Lesdoel

    Aan het einde van deze les:

    • kun je weer benoemen wat  feit, mening, argument, betoog, subjectieve informatie, inleiding, slot en tussenkopjes zijn en hoe je deze kan herkennen;
    • heb je geoefend met  feit, mening, argument, betoog, subjectieve informatie, inleiding, slot en tussenkopjes zijn en hoe je deze kan herkennen.

    Blauw = kennis = kennen = leren
    Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


    Slide 24 - Tekstslide

    Ik kan benoemen wat benoemen wat feit, mening, argument, betoog, subjectieve informatie, inleiding, slot en tussenkopjes zijn en hoe je deze kan herkennen.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 25 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 26 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 27 - Open vraag