Frans b1 Alle grammatica van hoofdstuk 1

ik
jij
hij (een mannelijke persoon)
zij (eén vrouwelijke persoon)
Wij
U/Jullie 
Zij (meer personen)
Zij (meer vrouwelijke personen)
De persoonlijke voornaamwoorden:
Weten jullie die nog?
je j'
tu
Il
Elle
Nous 
Vous
Ils 
Elles
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

ik
jij
hij (een mannelijke persoon)
zij (eén vrouwelijke persoon)
Wij
U/Jullie 
Zij (meer personen)
Zij (meer vrouwelijke personen)
De persoonlijke voornaamwoorden:
Weten jullie die nog?
je j'
tu
Il
Elle
Nous 
Vous
Ils 
Elles

Slide 1 - Tekstslide

Les nombres/les chiffres
Text

Slide 2 - Tekstslide

Frans en lidwoorden
Het Frans kent twee lidwoorden:
De/het/een
Le/un voor mannnelijke woorden: Le garçon/ un garçon
Dus de jongen of een jongen.
La/une voor vrouwelijke woorden. La fille/une fille.
Dus het meisje of een meisje.
Les is altijd voor meervoudsvormen.

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Le/la/les                     wordt LES     

Achter het zelfstandig naamwoord komt een "S"

Le livre                      LES livres      
La table                      LES livres   

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het meervoud van 'le livre'?
A
les livre
B
la livres
C
les livres
D
le livres

Slide 6 - Quizvraag

Hoe wordt 'le chat' in het meervoud geschreven?
A
les chat
B
le chats
C
les chats
D
la chats

Slide 7 - Quizvraag

Hoe wordt 'la maison' in het meervoud geschreven?
A
le maisons
B
les maison
C
les maisons
D
la maisons

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'le stylo'?
A
la stylos
B
les stylos
C
le stylos
D
les stylo

Slide 9 - Quizvraag

Les nombres/les chiffres
Text

Slide 10 - Tekstslide

un
deux
trois
quatre
cinq
six
sept
huit
neuf
dix
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 11 - Sleepvraag

Combine les nombres 11 à 20 correctement
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
onze
vingt
dix-huit
treize
quatorze
quinze
seize
dix-sept
douze
dix-neuf

Slide 12 - Sleepvraag

Schrijf het cijfer uit:
6

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.

3

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in het Frans:

13

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
2

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.T1 (2p)
7

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.T1(2p)
8

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
11

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.T1 (2p)
4

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
13

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
15

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
20

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
8

Slide 24 - Open vraag

Schrijf de getallen uit:

15

Slide 25 - Open vraag

Schrijf de getallen uit:

zeven

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de getallen uit:

6

Slide 27 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.
3

Slide 28 - Open vraag

Schrijf de getallen uit in letters.

16

Slide 29 - Open vraag

ik
jij
hij (een mannelijke persoon)
zij (eén vrouwelijke persoon)
Wij
U/Jullie 
Zij (meer personen)
Zij (meer vrouwelijke personen)
De persoonlijke voornaamwoorden:
Weten jullie die nog?
je j'
tu
Il
Elle
Nous 
Vous
Ils 
Elles

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het Franse woord voor: ik

Slide 31 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: jij

Slide 32 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: hij

Slide 33 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: zij (een vrouw)

Slide 34 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: wij

Slide 35 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: jullie/u

Slide 36 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: zij (meervoud mannen en vrouwen)

Slide 37 - Open vraag

Wat is het Franse woord voor: zij (meervoud vrouwen)

Slide 38 - Open vraag

le verbe avoir  (présent)
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il/elle a = hij/zij heeft
on a = men heeft, we hebben
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben/u heeft
ils/elles ont = zij hebben (m/v).

Slide 39 - Tekstslide

avoir=hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 40 - Sleepvraag

Avoir: ik heb.

Slide 41 - Open vraag

Avoir: jij hebt..

Slide 42 - Open vraag

Avoir: hij heeft

Slide 43 - Open vraag

Avoir: zij heeft

Slide 44 - Open vraag

Avoir: wij hebben

Slide 45 - Open vraag

Avoir: zij hebben

Slide 46 - Open vraag

Avoir: zij hebben (alleen vrouwen)

Slide 47 - Open vraag

Na het so.
Ga naar de online methode.
Maak alles in slim stampen.
Daarna proeftoets maken

Moet je een so inhalen, dan doe je die.
Het tweede uur blijft het stil.

Slide 48 - Tekstslide