5.3 Variatie in genotypen

5.3 Variatie in genotypen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.3 Variatie in genotypen

Slide 1 - Tekstslide

Controle huiswerk
BB & KB 
5.2 (+5.1!)

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik lesdoelen 5.2
  • Je weet wat genen zijn
  • Je weet dat genen in paartjes voorkomen
  • Je weet dat genen aan/uit kunnen staan en minder of erg actief kunnen zijn
  • KB: Je weet dat genen die aanstaan eiwitten aanmaken
  • Je weet hoeveel chromosomen geslachtscellen bevatten
  • Je weet hoe een nieuw organisme ontstaat (geslachtelijke voortplanting)
  • Je weet hoe celdeling van lichaamscellen verloopt

Slide 3 - Tekstslide

Hoe noem je een stukje van een chromosoom dat informatie bevat voor één erfelijke eigenschap?
A
DNA
B
Gen
C
Een paartje
D
Eiwit

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je twee genen die bij elkaar horen en informatie bevatten voor dezelfde erfelijke eigenschap?
A
Genenpaar
B
Chromosoompaar
C
Identiek
D
Gelijk

Slide 5 - Quizvraag

Wat is er waar over een chromosoom?
A
Bevat genen voor één erfelijke eigenschap
B
Bestaat uit lange slierten eiwitten
C
Bevat genen voor veel verschillende eigenschappen
D
In een zaadcel/eicel liggen er 46

Slide 6 - Quizvraag

Staat een gen altijd aan?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Wat bepaalt of een gen aanstaat of uitstaat?
A
De locatie van de cel
B
De leeftijd van het organisme
C
A & B allebei

Slide 8 - Quizvraag

Wat maakt een gen als hij aanstaat? (KB)
A
DNA
B
eiwit
C
genotype
D
fenotype

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heten de geslachtscellen van de mens?

Slide 10 - Open vraag

Hoeveel chromosomen bevatten geslachtscellen van de mens?

Slide 11 - Open vraag

Op welk moment wordt het genotype van een organisme bepaald?
A
Bevruchting
B
Geboorte
C
Ontstaan zaadcel/eicel
D
Celdeling

Slide 12 - Quizvraag

Welke van de twee kan na de bevruchting nog veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 13 - Quizvraag

Bij celdeling ontstaan er uit de moedercel twee nieuwe cellen. Hoe noem je die?

Slide 14 - Open vraag

Hebben dochtercellen hetzelfde genotype als de moedercel?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Lesdoelen
  • Je weet dat het genenpaar voor een erfelijke eigenschap uit twee gelijke genen of uit twee ongelijke genen kunnen bestaan
  • Je weet dat een mutatie een verandering in het genotype is (mutatie=verandering DNA)
  • Je weet welke mutagene invloeden die mutaties veroorzaken
  • Je weet dat door een mutatie een kankergezwel kan ontstaan
  • Je weet dat door mutaties en geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat

Slide 16 - Tekstslide

Gelijke en ongelijke genenparen
Net als je chromosomen, liggen ook je genen in paartjes. 
Zij bevatten informatie voor dezelfde erfelijke eigenschap, maar die informatie 
kan wel verschillen!

Slide 17 - Tekstslide

Gelijke en ongelijke genenparen
Bij gelijke genenparen is de informatie hetzelfde, zoals:
- twee genen voor blonde haarkleur
- twee genen voor bruine ogen

Bij ongelijke genenparen is de informatie verschillend, zoals:
- één gen voor blond haar en één gen voor zwart haar
- één gen voor steil haar en één gen voor krullend haar

Slide 18 - Tekstslide

Fenotype en genotype
Je hebt van beide ouders de helft van je genotype gekregen. Dit is een unieke combinatie. Niemand heeft hetzelfde genotype als jij. (Alleen bij eeneiige tweeling is dat zo.)

Door een DNA-verwantschapstest kan onderzocht worden wie de vader of moeder van iemand is.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Tijdens de bevruchting staat het genotype van een organisme vast: 50% vader + 50% moeder

Zo ontstaan er verschillende genenparen > dit zorgt voor de variatie in genotypen

Slide 21 - Tekstslide

Mutatie
Chromosomen (en dus genen) bestaan uit DNA. 
Soms raakt DNA beschadigd, waardoor soms ook de erfelijke informatie verandert. Die verandering noemen we een mutatie.

Door de mutatie verandert het genotype. Soms is dit zichtbaar in het fenotype. Het organisme waarbij de mutatie zichtbaar is noemen we een mutant. Bijvoorbeeld een albino.

Slide 22 - Tekstslide

Mutagene invloeden
Mutaties kunnen ontstaan door schadelijke invloeden uit het milieu. 

Doordat deze invloeden DNA kunnen beschadigen en mutaties kunnen veroorzaken, noemen we deze invloeden mutageen.

Slide 23 - Tekstslide

Nieuwe genotypen
Er kunnen drie dringen gebeuren bij een mutatie:
  1. Er gebeurt niets, de mutatie heeft geen invloed
  2. De mutatie heeft schadelijke gevolgen (ontstaan kanker)
  3. De mutatie zorgt voor voordeel (bijv. schutkleur)

Als de mutatie ontstaat in geslachtscel kan hij doorgegeven worden aan nakomelingen. De mutatie wordt dan onderdeel van het genotype. Zo zorgen ook mutaties voor variatie in het genotype.

Slide 24 - Tekstslide

Ontstaan van kanker

Slide 25 - Tekstslide

Evaluatie lesdoelen
  • Je weet dat het genenpaar voor een erfelijke eigenschap uit twee gelijke genen of uit twee ongelijke genen kunnen bestaan
  • Je weet dat een mutatie een verandering in het genotype is (mutatie=verandering DNA)
  • Je weet welke mutagene invloeden die mutaties veroorzaken
  • Je weet dat door een mutatie een kankergezwel kan ontstaan
  • Je weet dat door mutaties en geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk 14 maart
BB: 5.3 Blz. 28 t/m 34, opdr. 19 t/m 23

KB: 5.3 TB blz. 15 t/m 20, WB blz. 14 t/m 16, opdr. 10 t/m 12

Nakijken. 

Slide 27 - Tekstslide