IF --> Nog niet zeker of het gaat gebeuren --> niet zeker
WHEN --> Het gaat sowieso gebeuren --> zeker
1. ______ I see him, I will say hi. --> Niet zeker of je hem gaat zien.
2. I will say hi ________ I see him tonight. --> Zeker dat je hem vanavond ziet
3. I can help you __________ you want. --> Niet zeker of iemand je hulp wil.
4. I will help you ___________ you ask me. --> Zeker dat je gaat helpen (will).
5. I will call you ___________ I get home. --> Zeker dat je zal bellen. (will)