Modalverben & das Aussehen

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Am Ende des Unterrichts

• Weet je wat Modalverben zijn
• Ken je de betekenissen van de Modalverben
• Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
• Ken je de "regels" van de Modalverben
• Heb je geoefend met woordenschat 

Die Bedeutung der Modalverben

Dürfen = mogen / toestemming hebben

Können = kunnen / in staat zijn tot

Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)

Sollen = moeten (bevel van een ander)

Wollen = willen

(Wissen = weten)

                                    De klas moet maar snel wegwezen

Im Vergleich mit dem schwachen Verb

   Wohnen:                                                       Können:

Ich wohne                                                     Ich kann

Du wohnst                                                    Du kannst

Er/sie/es wohnt                                          Er/sie/es kann

Wir wohnen                                                  Wir können

Ihr wohnt                                                       Ihr könnt

Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können

Was musst du dir merken?

Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang

Ich .... kein Gemüse essen 

Lina, du ...... nicht lügen!

Sie ..... auf die Toilette gehen

Karl ..... sehr gut sparen

Was trägt der Mann/die Frau?

• Teams van 3/4 
  
• Op het digibord wordt een persoon laten zien
  
• Overleg in je team en schrijf zoveel mogelijk kledingstukken op in het Duits. Er/Sie trägt....
• Kleding en een kleur benoemen is een punt!
• We wisselen per team af. Team 1 begint, team 2 daarna ... enz.

SCHUHE

T-SHIRT

PULLOVER

HALSKETTE

ROCK

JACKE

BRILLE

Stiefel

Kleid

Hose

TEAM 1

TEAM 2

TEAM 1

TEAM 2

TEAM 1

TEAM 2

TEAM 1

TEAM 2

TEAM 1

TEAM 2

TEAM 1

TEAM 2