Le pronom personnel COD/COI

Le pronom personnel COD / COI
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Le pronom personnel COD / COI

Slide 1 - Tekstslide

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
Een COD is een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van lijdend voorwerp heeft in een zin:

Ik zie hem                 Hij koopt de oliebollen

Een COD kan zowel een persoon als een ding/voorwerp vervangen, zoals je in de zinnen hierboven ziet.

Slide 2 - Tekstslide

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
Als een zin in de passé composé staat, komt het COD dus voor de persoonsvorm. Dat is in dit geval het hulpwerkwoord:

J'ai vu Pierre > Je l'ai vu

Als het COD vrouwelijk EN/OF meervoud is, pas je het voltooid deelwoord aan. Normaal doe je dat alleen als het hulpwerkwoord être is. Dit is een uitzondering op die regel : J'ai vu Marie > Je l'ai vue

Slide 3 - Tekstslide

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me voit                                 Hij ziet me
te                  Il te voit                                   Hij ziet jou
le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het
nous           Il nous voit                              Hij ziet ons
vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u
les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze
Als le/la/l'/les naar een ding verwijzen, heb je de context nodig om te zien waar het precies om gaat

Slide 4 - Tekstslide

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 5 - Quizvraag

On vend cette maison.
vervang 'cette maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 6 - Quizvraag

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 7 - Quizvraag

Je mange le chocolat.
A
Je l'mange.
B
Je la mange.
C
Je lui mange.
D
Je le mange.

Slide 8 - Quizvraag

J'ai mangé les pizzas (vrl)
A
J'ai les mangées.
B
J'ai les mangé.
C
Je les ai mangé.
D
Je les ai mangées.

Slide 9 - Quizvraag

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Slide 10 - Open vraag

Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

Slide 11 - Open vraag

Ils font les devoirs.
vervang 'les devoirs'

Slide 12 - Open vraag

Théorie: COI (meewerkend voorwerp)
Een COI is een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Ik geef hem een cadeau         Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een COI vervangt altijd een persoon

Slide 13 - Tekstslide

Théorie: COI (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
le / la / l'     Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
les                Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau
Werkwoorden die een COI krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 14 - Tekstslide

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 15 - Quizvraag

Il demande la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'
A
Il lui demande la réponse.
B
Il le demande la réponse.
C
Il la demande la réponse.
D
Il demande lui la réponse

Slide 16 - Quizvraag

"Hij geeft hen het boek." Welk woord moet op de...?
Il ... donne le livre.

Slide 17 - Open vraag

"Wij gaan jullie bellen." Welk woord moet op de ...?
Nous allons ... téléphoner.

Slide 18 - Open vraag

"Il donne le stylo à moi."
Vervang 'à moi' en neem de zin over

Slide 19 - Open vraag

Théorie: De plaats van COD en COI
Een COD/COI staat..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) ..er een infinitief in de zin staat, dan staat het COD voor die infinitief: Je vais le rencontrer

Op deze regel is 1 uitzondering: de VREESELF werkwoorden .. (deze werkwoorden kunnen alleen een COD bij zich hebben, geen COI)

Slide 20 - Tekstslide

Théorie: De plaats van het COD 
Rechts zie je de VREESELF werkwoorden.

Deze werkwoorden kan je combineren met een 
infinitief (heel ww): ik zie jou dansen. 


Als een VREESELF werkwoord wordt gecombineerd met een infinitief, komt het COD altijd voor dat VREESELF ww te staan (en dus NIET voor de infinitief!!!!). Je te vois danser, Je t'écoute chanter, Je t'envoie acheter des pizzas. Dit komt omdat het COD het lijdend voorwerp is van dat VREESELF werkwoord en niet van de infinitief: Ik zie jou dansen: jou is het lijdend voorwerp van "zie". 

Slide 21 - Tekstslide

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 22 - Open vraag

Elle va donner le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 23 - Open vraag

Elle entend jouer les chien.
vervang 'les chiens'

Slide 24 - Open vraag

Théorie: De plaats van COD en COI
Tot slot.. Als je in 1 zin een COD en een COI hebt..
1) COI > COD:    
     Tu pourrais me (COI) les (COD) rendre ?          Elle nous (COI) l’(COD)a donné. 

2) Maar, als het COI in de 3e persoon staat,: COD > COI : 
    Pierre le (COD) leur (COI) a raconté       Maurice la (COD) lui (COI) offre. 


Slide 25 - Tekstslide

Il donne un cadeau à nous
vervang 'un cadeau' & 'à Nous'

Slide 26 - Open vraag

Il pose une question à moi
vervang 'une question' & 'à moi'

Slide 27 - Open vraag

Il écrit une lettre à Marie.
vervang 'une lettre' & 'à Marie'

Slide 28 - Open vraag

Il pose une question à ses amis.
vervang 'une question' & 'à ses amis'

Slide 29 - Open vraag

Tot slot: draai het rad. Vervang steeds het lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp door een COD of COI. Schrijf de zin over in je schrift en voer ze dadelijk in op de volgende dia. Na elke zin draai je verder aan het rad zonder de zin die je net al hebt gedaan.

Slide 30 - Tekstslide

Typ hier de door jou gemaakte zinnen

Slide 31 - Open vraag