Les 14 - 21-11-2024 Demonstrative Pronouns + exercises

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson aims
After this lesson, you will: 
- know what demonstrative pronouns are
- be able to use the demonstrative pronouns correctly 

Today's programme
- minitest!
- What are demonstrative              pronouns?
- When do you use                              demonstrative pronouns? 
- Exercises 
- Blooket! 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. getrouwd zijn

to be married

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. gescheiden zijn

to be divorced

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. discovered

ontdekt / ontdekken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. is engaged

Is verloofd/ verloofd/ verloofd zijn

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. familielid

family member

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7. verloofde

fianceé

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8. invitation

uitnodiging

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9. familie zijn

to be related

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10. sister-in-law

schoonzus

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. vriend (je)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What are demonstrative pronouns?
Demonstrative pronouns gebruik je om iets of iemand aan te wijzen.
Er zijn  4 demonstrative pronouns: 
  • this 
  • that 
  • these 
  • those 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de vier kies je?
Er zijn 2 vragen om te beslissen welk demonstrative pronoun je moet gebruiken.
  1. Is de persoon, dier of ding dichtbij of ver weg? 
  2. Is de persoon, dier of ding enkelvoud of meervoud? 

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?

Om te beslissen welk aanwijzend voornaamwoord je wanneer moet gebruiken moet je jezelf de volgende vragen stellen:
1. Is het ding dichtbij of ver weg?
2. Is het ding enkelvoud of meervoud?

Benoemen: Dichtbij (over here) ver weg (over there)
Verwijzen naar de voorbeeldzinnen op het bord. 
Demonstrative pronouns

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dus....
This (dichtbij, enkelvoud)
That (ver weg, enkelvoud)
These (dichtbij, meervoud)
Those (ver weg, meervoud)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Your turn!
Exercises 10 & 11

Study vocabulary A + B 


timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies