In de 19de eeuw werd ontdekt dat licht golfeigenschappen heeft. Als gevolg werd gedacht dat het ontsnappen van de elektronen zou moeten afhangen van de intensiteit, oftewel de amplitude.
Dus elke kleur licht zou elektronen kunnen losmaken, zolang de intensiteit hoog genoeg zou zijn.
Slide 4 - Tekstslide
Foto-elektrisch effect
In de 19de eeuw werd ontdekt dat licht golfeigenschappen heeft. Als gevolg werd gedacht dat het ontsnappen van de elektronen zou moeten afhangen van de intensiteit, oftewel de amplitude.
Dus elke kleur licht zou elektronen kunnen losmaken, zolang de intensiteit hoog genoeg zou zijn.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Foto-elektrisch effect
In plaats van de intensiteit, bleek het de frequentie (en dus de kleur) van het licht het verschil te maken. Als de frequentie boven een bepaalde grensfrequentie (fgrens) komt, dan ontsnappen de elektronen en anders niet.
Slide 7 - Tekstslide
Volgens Einstein was licht opgebouwd uit kleine deeltjes genaamd fotonen. Het waren deze deeltjes die geabsorbeerd werden door de elektronen.
Uittree-energie
Efoton=hf=hλc
Slide 8 - Tekstslide
Volgens Einstein was licht opgebouwd uit kleine deeltjes genaamd fotonen. Het waren deze deeltjes die geabsorbeerd werden door de elektronen.
Uittree-energie
Efoton=hf=hλc
Efoton=Euittree+Ekin
Slide 9 - Tekstslide
Volgens Einstein was licht opgebouwd uit kleine deeltjes genaamd fotonen. Het waren deze deeltjes die geabsorbeerd werden door de elektronen.
Energie van foton
Pakketje, kwanta
Uittree-energie
Efoton=hf=hλc
Efoton=Euittree+Ekin
Slide 10 - Tekstslide
Volgens Einstein was licht opgebouwd uit kleine deeltjes genaamd fotonen. Het waren deze deeltjes die geabsorbeerd werden door de elektronen.
Energie van fotonUittree-energie
Pakketje, kwanta Ionisatie-energie
Uittree-energie
Efoton=hf=hλc
Efoton=Euittree+Ekin
Efoton=hfgrens
Efoton=hλgrensc
Slide 11 - Tekstslide
Volgens Einstein was licht opgebouwd uit kleine deeltjes genaamd fotonen. Het waren deze deeltjes die geabsorbeerd werden door de elektronen.
Energie van foton Uittree-energieKinetische energie
Pakketje, kwanta Ionisatie-energie snelheid ten gevolge
van de spanning
Uittree-energie
Efoton=hf=hλc
Efoton=Euittree+Ekin
Ekin=Eelek=qU=eU
Efoton=hfgrens
Efoton=hλgrensc
Slide 12 - Tekstslide
Foto-elektrisch effect experiment
Slide 13 - Tekstslide
Ga na of blauw licht sterk genoeg is om elektronen in een stuk zilver te ioniseren.
Vraag 4 & 5 van WS
Slide 14 - Tekstslide
Ga na of blauw licht sterk genoeg is om elektronen in een stuk zilver te ioniseren.
Zilver --> Ag
BINAS T24:
Euittree = 4,70 eV
fgrens = 1,14·1015 Hz
λgrens = 264 nm
Ionisatie-energie van zilver-atoom: Euittree = 4,70 eV
Blauw licht:
Vraag 4 & 5 van WS
Efoton=hf=hλc
Efoton=0,414⋅10−18J
Blauw licht:
f = 0,60·1015 - 0,65·1015 Hz
λ = 460 - 500 nm
Efoton=2,58eV
Slide 15 - Tekstslide
Ga na of blauw licht sterk genoeg is om elektronen in een stuk zilver te ioniseren.
Zilver --> Ag
BINAS T24:
Euittree = 4,70 eV
fgrens = 1,14·1015 Hz
λgrens = 264 nm
Ionisatie-energie van zilver-atoom: Euittree = 4,70 eV
Blauw licht:
Vraag 4 & 5 van WS
Fotonen met een golflengte van 300 nm worden op een stuk zink geschoten. Leg uit of de elektronen in het zink zullen ioniseren.
Efoton=hf=hλc
Efoton=0,414⋅10−18J
Blauw licht:
f = 0,60·1015 - 0,65·1015 Hz
λ = 460 - 500 nm
Efoton=2,58eV
Slide 16 - Tekstslide
Ga na of blauw licht sterk genoeg is om elektronen in een stuk zilver te ioniseren.
Zilver --> Ag
BINAS T24:
Euittree = 4,70 eV
fgrens = 1,14·1015 Hz
λgrens = 264 nm
Ionisatie-energie van zilver-atoom: Euittree = 4,70 eV
Blauw licht:
Vraag 4 & 5 van WS
Fotonen met een golflengte van 300 nm worden op een stuk zink geschoten. Leg uit of de elektronen in het zink zullen ioniseren.
Zink ---> Zn
BINAS T24:
Euittree = 4,27 eV
fgrens = 1,03·1015 Hz
λgrens = 290 nm
Ionisatie-energie van zink-atoom: Euittree = 4,27 eV
Hoge golflengte ---> Lage energie
Efoton=hf=hλc
Efoton=0,414⋅10−18J
Blauw licht:
f = 0,60·1015 - 0,65·1015 Hz
λ = 460 - 500 nm
Efoton=2,58eV
Efoton=hf=hλc
Slide 17 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
Vraag 6 van WS
Slide 18 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
λ = 200 nm = 200·10-9 m
Urem = 1,5 V
Ekin = Eelek = qU = eU
Vraag 6 van WS
Slide 19 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
λ = 200 nm = 200·10-9 m
Urem = 1,5 V
Ekin = Eelek = qU = eU
Vraag 6 van WS
Efoton=Euittree+Ekin
Slide 20 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
λ = 200 nm = 200·10-9 m
Urem = 1,5 V
Ekin = Eelek = qU = eU
Vraag 6 van WS
Efoton=Euittree+Ekin
hλfotonc=hλgrensc+eUrem
Slide 21 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
λ = 200 nm = 200·10-9 m
Urem = 1,5 V
Ekin = Eelek = qU = eU
Vraag 6 van WS
Efoton=Euittree+Ekin
hλfotonc=hλgrensc+eUrem
→hλfotonc−hλgrensc=eUrem
Slide 22 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
λ = 200 nm = 200·10-9 m
Urem = 1,5 V
Ekin = Eelek = qU = eU
Vraag 6 van WS
Efoton=Euittree+Ekin
hλfotonc=hλgrensc+eUrem
→hλfotonc−hλgrensc=eUrem
→hc(λfoton1−λgrens1)=eUrem
Slide 23 - Tekstslide
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
Een lichtbundel bestaande uit fotonen met een golflengte van 200 nm wordt op een stuk zilver geschoten. De elektronen die hierbij vrijkomen worden afgeremd in een elektrisch veld. De minimale spanning waarbij de elektronen volledig worden afgeremd blijkt 1,5 V te zijn.
Bereken met deze gegevens de constante van Planck.
In het heelal draaien objecten vaak in cirkelbanen om elkaar heen. De formules die in dit hoofdstuk volgen kunnen goed gebruikt worden om objecten in het heelal beter te begrijpen. Een bekend voorbeeld is het bewegen van de aarde om de zon. De aarde maakt namelijk nagenoeg een cirkelvormige baan om de zon.
Het werd niet altijd geloofd dat de aarde om de zon draait. Er werd geloofd dat de aarde zich in het centrum van het heelal bevond en dat alle hemellichamen om dit centrum heen draaide. Dit wordt het geocentrische wereldbeeld genoemd (zie afbeelding links). In de 16de eeuw vond Copernicus voor het eerst bewijs dat de aarde om de zon heen draait. Dit wordt het heliocentrische wereldbeeld genoemd (zie afbeelding onder).
Slide 29 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
Copernicus kwam als eerste met bewijs voor het heliocentrische model.
a. Wat is het heliocentrische model?
b. Welk bewijs vond hij? Gebruik in je antwoord in ieder geval het woord retrograde beweging.
Opgave 2
Galileo vond tevens een bewijs dat het geocentrische model verwierp. Welk bewijs vond hij en waarom verwierp dit het geocentrische model?
Opgave 3
Toen men nog geloofde dat de aarde niet om zijn eigen as draait, moest men aannemen dat de sterren elke 24 uur een rondje om de aarde maakten. Leg uit waarom men dit dacht.
Opgave 4
De maan draait in iets meer dan 27 dagen in een baan om de aarde.
a. Leg uit wanneer zons- en maansverduisteringen plaatsvinden tijdens deze beweging.
b. Leg uit waarom niet elke 27 dagen een zons- of maansverduistering plaatsvindt.
c. Leg uit of er in de middag een volle maan zichtbaar kan zijn.
Slide 30 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
Copernicus kwam als eerste met bewijs voor het heliocentrische model.
a. Wat is het heliocentrische model?
b. Welk bewijs vond hij? Gebruik in je antwoord in ieder geval het woord retrograde beweging.
Opgave 2
Galileo vond tevens een bewijs dat het geocentrische model verwierp. Welk bewijs vond hij en waarom verwierp dit het geocentrische model?
Opgave 3
Toen men nog geloofde dat de aarde niet om zijn eigen as draait, moest men aannemen dat de sterren elke 24 uur een rondje om de aarde maakten. Leg uit waarom men dit dacht.
Opgave 4
De maan draait in iets meer dan 27 dagen in een baan om de aarde.
a. Leg uit wanneer zons- en maansverduisteringen plaatsvinden tijdens deze beweging.
b. Leg uit waarom niet elke 27 dagen een zons- of maansverduistering plaatsvindt.
c. Leg uit of er in de middag een volle maan zichtbaar kan zijn.