Leesvaardigheid 2-3vwo: introductie en voorkennis ophalen
Feit of mening? Lezen is leuk
A
feit
B
mening
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Feit of mening? Lezen is leuk
A
feit
B
mening
Slide 1 - Quizvraag
Ik wil er via de nieuwsbrief van school achter komen welke nieuwe corona-maatregelen er vanaf volgende week op school gelden. Welke leesstrategie pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen
Slide 2 - Quizvraag
Feit of mening? Eindhoven telt 220.000 inwoners.
A
feit
B
mening
Slide 3 - Quizvraag
Waarnaar kijk je het eerst als je het onderwerp van een tekst wil weten?
Slide 4 - Woordweb
Ik wil het telefoonnummer van de school weten. Welke leesstrategie pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen
Slide 5 - Quizvraag
Feit of mening? Van Almere naar Best rijden duurt 1 uur en 8 minuten.
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quizvraag
Feit of mening? Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quizvraag
Feit of mening? Dorenweerd College is de leukste school van Nederland.
A
feit
B
mening
Slide 8 - Quizvraag
Ik wil goed scoren bij de toets aardrijkskunde over het klimaat. Welke leesstrategie pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen
Slide 9 - Quizvraag
Waarom zou het handig zijn om van een tekst te weten hoe deze is opgebouwd (ofwel: de structuur te weten?)
Slide 10 - Open vraag
Wat kun je in een inleiding van een tekst verwachten?
Slide 11 - Open vraag
Feit of mening? Mijn broek is blauw.
A
feit
B
mening
Slide 12 - Quizvraag
Deze signaalwoorden (eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra en ten slotte) horen bij:
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste element van een alinea?
Slide 14 - Woordweb
Ik ga in de krant van zaterdag op zoek naar een geschikt artikel voor mijn werkstuk over de Taliban. Welke leesstrategie pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen
Slide 15 - Quizvraag
Waar staat de bron van een tekst?
A
bovenaan de tekst
B
bovenaan een alinea
C
onderaan de tekst
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
B
Een deelonderwerp van de tekst
C
Wat er boven de tekst staat in grote, dikke letters.
D
Waar de tekst over gaat.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is géén tekstverband?
A
redengevend
B
opsommend
C
tegenstrijdig
D
uitleggend
Slide 18 - Quizvraag
Een letterlijk interviewverslag =
A
vraag- antwoord- vraag- antwoord-vraag-antwoord
B
Geen vragen, maar een uitgeschreven tekst over het interview.
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord van het tekstverband 'samenvattend'?
A
maar
B
echter
C
net als
D
kortom
Slide 20 - Quizvraag
Wat kunnen functies zijn van het slot?
A
conclusie, samenvatting, advies geven
B
mening, centrale vraag, aanleiding noemen.
Slide 21 - Quizvraag
Wat kunnen functies zijn van de inleiding?
A
aanleiding noemen en een mening geven
B
een advies geven en een conclusie noemen.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een argument
A
De mening die je ergens over hebt
B
Een uitleg
C
Een toelichting bij een kernzin
D
De reden waarom je iets vindt
Slide 23 - Quizvraag
Welk tekstdoel hoort bij een nieuwsbericht?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren
Slide 24 - Quizvraag
In welke tekstsoort worden vooral argumenten gebruikt?
A
Informatieve tekst
B
Overtuigende tekst
C
Amuserende tekst
Slide 25 - Quizvraag
Welk tekstdoel hoort bij een toneelstuk?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 26 - Quizvraag
Welk tekstdoel hoort bij een oproep?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 27 - Quizvraag
Leg uit hoe de context ervoor kan zorgen dat je achter de betekenis van een moeilijk woord komt.
Slide 28 - Open vraag
Welk tekstdoel hoort bij een klachtenbrief?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 29 - Quizvraag
Wat zijn de signaalwoorden van het 'vergelijkend tekstverband'?
A
als, wanneer, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat