Herhaling tekstverbanden en signaalwoorden 2mavo

Herhaling verbanden en signaalwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welke tekstverbanden heb je nu allemaal gehad?
  • opsommend verband
  • tegenstellend verband
  • chronologisch verband
  • concluderend verband
  • samenvattend verband
  • oorzaak-gevolg
  • uitleggend/toelichtend verband
  • redengevend verband

Slide 2 - Tekstslide





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 3 - Quizvraag

Noem 1 signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 4 - Woordweb

Welk signaalwoord geeft een tegenstellend verband aan?
A
Echter
B
Ook
C
Bovendien
D
Daarnaast

Slide 5 - Quizvraag

Noem 1 signaalwoord van
concluderend
verband

Slide 6 - Woordweb


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 7 - Quizvraag

Fraudeurs hebben de website van Dixons nagemaakt en hebben tienduizenden advertenties voor grote kortingen op Markplaats gezet, meldt de technologiewebsite Tweakers.
Marktplaats heeft de verkoper inmiddels geblokkeerd, maar de nepsite is nog in de lucht.
De fraudeurs adverteren met flinke kortingen op telefoons. Te mooi om waar te zijn, want op het moment dat mensen bestellen, kunnen zij alleen betalen via een bankoverschrijving naar een Nederlandse ING-rekening. 
Op Marktplaats verschenen vanmorgen in korte tijd tienduizenden advertenties van de nepsite. Zo werd een iPhone 6 aangeboden voor 400 euro, in plaats van de gebruikelijke 600 tot 700 euro.
Opsommend
Tegenstellend
Redengevend
Tegenstellend

Slide 8 - Sleepvraag

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
tegenstellend verband

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 11 - Quizvraag

Noem 1 signaalwoord van
uitleggend/toelichtend
verband

Slide 12 - Woordweb

Als eerst moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
samenvattend verband

Slide 13 - Quizvraag

Noem 1 signaalwoord van
redengevend
verband

Slide 14 - Woordweb

Welk signaalwoord geeft een uitleggend tekstverband weer?
A
Bovendien
B
Ter illustratie
C
En ook
D
Daarentegen

Slide 15 - Quizvraag

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband

Slide 16 - Quizvraag

Welk tekstverband is dit?

Het gerecht ziet er smakelijk uit. Het smaakt echter naar een oude sok.
A
opsommend
B
toelichtend
C
tegenstellend
D
chronologisch

Slide 17 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
toelichtend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 18 - Quizvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goede tekstverband.
opsommend
tegenstellend
uitleggend
echter
maar
ook
zo
daarnaast
zoals

Slide 19 - Sleepvraag


Zoek tekstverband:
Hij heeft geen zin, dus hij gaat niet mee.
A
argument
B
conclusie

Slide 20 - Quizvraag

In de tweede alinea is een tekstverband te ontdekken.

Welk tekstverband zie je?

A
Chronologisch
B
Tegenstellend
C
Opsommend
D
Concluderend

Slide 21 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'want' en 'omdat'?
A
opsommend
B
concluderend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het tekstverband in deze zin?

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

A
Oorzaak en gevolg
B
Redengevend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 23 - Quizvraag