Grammatica Hoofdstuk 3

Tijdens de les
Wat weten we nog
wat ga je vandaag leren
instructie
oefenen
afronden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tijdens de les
Wat weten we nog
wat ga je vandaag leren
instructie
oefenen
afronden

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?
Je weet dat je een zin in stukken kunt delen.
Je weet wat de persoonsvorm is.
Je weet wat een werkwoord is. (dit moet je echt weten voor de komende lessen.)


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je leert tijdens deze les:
Dat er doe zinnen en zijn zinnen zijn.

Je kunt het predicaat uit de zin halen.
Het predicaat is het belangrijkste woord in de zin.
Je kunt de valentie bepalen. (aantal rollen in een zin.)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het predicaat?
de regisseur
  • Wat er in de zin gebeurt
  • Hoeveel deelnemers er nodig zijn
  • Wat die deelnemers precies doen
  • Een handeling, die door het onderwerp verricht wordt, bijvoorbeeld lachen
  • Een eigenschap, die het onderwerp draagt, bijvoorbeeld ziek

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Klaartje eet graag spaghetti


Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld 2
Bart geeft zijn collega’s een boek.

Slide 6 - Tekstslide

Valentie
Dit is het aantal deelnemers dat nodig is om de handeling uit te kunnen voeren.
eet: iemand die eet en iets dat gegeten wordt.
Dus de valentie is 2.
Degene die eet = onderwerp
Hetgeen gegeten wordt = lijdend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Valentie
Dit is het aantal deelnemers dat nodig is om de handeling uit te kunnen voeren.
Geven: iemand die iets geeft (onderwerp), iets dat gegeven wordt (lijdend voorwerp) en degene die iets ontvangt (meewerkend voorwerp).
De valentie van geven = 3


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het predicaat?
1. Tom Dumoulin fietst het snelst van allemaal.
2. De kleuters drinken tevreden hun appelsap.
3. De danseres wachtte vol spanning op de eerste voorstelling.
4. De ministers hebben van de koning een brief ontvangen.
5. De huizen worden begin volgend jaar gebouwd.

Slide 10 - Tekstslide

Vul van elke zin het predicaat in.

Slide 11 - Open vraag

Valentie 0: Heeft niets nodig
Valentie 1: Heeft 1 deelnemer nodig
Valentie 2: Heeft 2 deelnemers nodig
Valentie 3: Heeft 3 deelnemers nodig.
niest
hockeyt
geeft
overhandigt
ziet
leest
bakt
bijt
vertelt
onderwijst
garandeert
turnt
kookt
regent
ontploft

Slide 12 - Sleepvraag

De persoonsvorm
Je maakt 2 groepen van persoonsvormen.
Let goed op.
Je krijgt 5 minuten.
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

Doen of zijn?
werkwoordelijk gezegde hoort bij doen,
 zelfstandige werkwoorden.

De spits scoort een doelpunt.
De spits heeft gescoord.
De leerling luistert naar de uitleg.
De leerling heeft naar de uitleg geluisterd.

Slide 14 - Tekstslide

Op het grasveld heeft Kerim een mooie handstand gemaakt.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open vraag

Kerim maakt een mooie handstand.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Open vraag

Zijn vader moet lachen om Kerim.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 17 - Open vraag

Zijn vader lacht.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Open vraag

Wat is de valentie van maken?

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de valentie van lacht?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Bedenk een zin bij het plaatje.

Slide 22 - Open vraag

Bedenk een zin bij het plaatje.

Slide 23 - Open vraag

zinnen.
De auto schrijft een boek.
De tandarts boort een film.
De tennisser berooft een tennisbal.
De crimineel arresteert de agent.
De slager past een varken.



Slide 24 - Tekstslide

Volgende keer
Je leert wat het lijdend voorwerp is.

Slide 25 - Tekstslide