BS 7. 4 Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Herhalen vorige les
Basisstof 3: Het zenuwstelsel

  1. Je kunt de bouw en signaalverwerking van verschillende typen neuronen beschrijven.
  2. Je kunt de bouw, functies en werking van het zenuwstelsel beschrijven.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Herhalen vorige les
Basisstof 3: Het zenuwstelsel

  1. Je kunt de bouw en signaalverwerking van verschillende typen neuronen beschrijven.
  2. Je kunt de bouw, functies en werking van het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Basisstof 4: 
Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

  1. Je kunt de functie van reflexen en een reflexboog beschrijven.
  2. Je kunt de werking van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel beschrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Reflexen
Een reflex is een aangeboren vaste, onbewuste (automatische) reactie  op een bepaalde prikkel.


Bijvoorbeeld:
De pupilreflex is een vaste reactie van de spieren in het straalvormig lichaam op een te grote hoeveelheid licht.

Slide 4 - Tekstslide

Reflex (en reflexboog)
Reflexboog


= de weg die de impulsen afleggen bij een reflex.


Als de impuls vanuit het hoofd komt, gaat het via de hersenstam.

Slide 5 - Tekstslide

Bewuste reactie:
  • Via de hersenen
  • Denk je bij na
  • Doe je bewust/extra
  • Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
Reflex:
  • NIET via de hersenen
  • Denk je NIET bij na
  • Doe je onbewust
  • Is altijd dezelfde snelle reactie
  • Beschermt je lichaam en voorkomt schade

Slide 6 - Tekstslide

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
  • Je autonome zenuwstelsel wordt niet beïnvloed door wat jij wil.
  • Het werkt samen met het hormoonstelsel.
  • Regelt de werking van spieren en klieren.

Binas tabel 88L

Slide 7 - Tekstslide

Het autonome zenuwstelsel regelt gewilde bewegingen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Iemand schrijft een brief.
Is het animale of autonome zenuwstelsel actief?
A
Geen van beide
B
Animale
C
Autonome
D
Animaal en autonoom

Slide 9 - Quizvraag

Waar bevinden zich de meeste centra van het autonome zenuwstelsel?
A
in de kleine hersenen
B
in het ruggenmerg
C
in de hersenstam
D
in de grote hersenen

Slide 10 - Quizvraag

Een reflex is aangeboren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Een refleximpuls gaat niet via
A
het ruggemerg
B
de hersenstam
C
de hersenen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een reflex?
A
Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
B
Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
C
Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
D
Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls

Slide 13 - Quizvraag

Zenuwcellen kunnen een orgaan stimuleren of afremmen in zijn werking. Hoe beïnvloeden de zenuwcellen van het autonome zenuwstelsel de maag?
A
orthosymp. stimuleert parasymp. stimuleert
B
orthosymp. stimuleert parasymp. remt
C
orthosymp. remt parasymp. stimuleert
D
orthosymp. remt parasymp. remt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een onderverdeling van het autonome zenuwstelsel?
A
centraal en perifere zenuwstelsel
B
axon en dendriet
C
parasympatisch en orthosympatisch
D
motorische en sensorische zenuw

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de volgorde van neuronen in een reflexboog?
A
Motorneuron - schakelcel - sensorische neuron
B
Schakelcel - motorneuron - sensorische neuron
C
Sensorische neuron - motorneuron - schakelcel
D
Sensorische neuron - schakelcel - motorneuron

Slide 16 - Quizvraag

Reflexen
Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen.
1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg.
2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging.
3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt.
4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat of zonder dat het individu zich van de prikkel bewust wordt.

Welke beweringen zijn juist?

A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.

Slide 17 - Quizvraag

Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Wat past bij het autonome zenuwstelsel?
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig

Slide 19 - Quizvraag

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 20 - Quizvraag

Welk type spierweefsel werkt niet autonoom?
A
Dwarsgestreept spierweefsel
B
Glad spierweefsel
C
Hartspierweefsel

Slide 21 - Quizvraag

Een reflex verloopt automatisch.
Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, later

Slide 22 - Quizvraag

Leerdoelen

  1. Je kunt de functie van reflexen en een reflexboog beschrijven.
  2. Je kunt de werking van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel beschrijven. 

Slide 23 - Tekstslide

Ik beheers de leerdoelen van deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Waar zou je meer over willen leren?

Slide 25 - Open vraag

Wat vind je lastig/moeilijk?

Slide 26 - Open vraag

Huiswerk
Thema 1 Basisstof 4: 32 t/m 38

Eerste 5 minuten in stilte voor jezelf
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide